4 April 1899.
89
De voorzitter betoogt, dat volgens het bestaande plan
slechts een klein gedeelte van den nieuw aangelegden weg
zal afwateren in de stadsriolen. Het overige gedeelte van
dien weg vindt zijne afwatering in de Ley. Het riool daar
voor bestaat reeds.
De heer Bloemarts wil de geopperde bezwaren volstrekt
niet wegcijferen, doch het komt hem voor en dit dient
niet uit het oog te worden verloren dat tevens een blik
op de toekomst behoort te worden gevestigd. Spreker wil
zich de kwestie van annexatie voorstellen als nog heel ver
in 'tverschiet liggende, maar eenmaal zal de tijd komen,
dat de huizen, welke aldaar gebouwd worden, op gemeente
grond zullen staan. Doch ook zonder annexatie is elke agglome
ratie in de nabijheid der gemeente bevorderlijk aan de be
langen van Breda en is het derhalve noodzakelijk, dat de
hygiënische toestanden daarbij zooveel mogelijk in het oog
worden gehouden. De hygiëne kent geen staatkundige
grenzen.
De heer Heijlaerts vereenigt zich volkomen met den vorigen
spreker en wijst erop, dat, waar alleen spoel- en hemel
water in de riolen mag worden afgevoerd, dit, uit een hy
giënisch oogpunt beschouwd, niet zoo schadelijk is te achten.
De heer Slechtriem vestigt de aandacht erop, dat thans
in die buurt het spoelwater wordt verzameld in sterfputten,
hetgeen verontreiniging van den bodem doet ontstaan. Spre
ker acht het derhalve wel wenschelijkdat het verzoek
wordt ingewilligd.
De voorzitter brengt nog in 't middendat zoodra
het rijk zijne gronden langs de Koninginnestraat verkoopt,
de gemeente dan toch noodwendig tot rioleering dier straat
moet overgaan.
De heer Rombouts, ofschoon de bezwaren deelende,
welke tegen het voorstel zijn te berde gebracht, meent, dat