21 April 1900. 113 neeren van de vroedvrouw, mejuffrouw de wed. Sass, inder tijd eene groote exceptie is geweest en betwijfelt, of de ge meente wel bereid zal zijn dit voorbeeld steeds te volgen. Later zijn hier nog twee andere vroedvrouwen ontslagen, die geen pensioen of toelage ontvingen. De optimistische be schouwingen van den heer Reigersman deelt spreker derhalve niet. De heer Van Dam meent, dat de heer Heijlaerts een ar gument aan de hand heeft gedaan, om niet op het verzoek in te gaan. Men zou daardoor opnieuw een lastpost scheppen voor de gemeente, die nog grooter wordt, zoolang niet alle gemeenten, waar vroedvrouwen zijn aangesteld, zich bij het comité hebben aangesloten of bereid zijn dat comité finan cieel te steunen. Immers het geval kon zich voordoen, dat eene te pensionneeren vroedvrouw zou wonen in eene ge meente, welke zelve niet bijdraagt. De voorzitter voegt hieraan nog toe, dat de beide vroedvrouwen hier ter stede vroeger eene vaste wedde geno ten, doch sedert enkele jaren per verlossing worden betaald. Het gevolg hiervan is, dat beider bezoldiging zeer uiteenloo pend is, zoodat het niet wel mogelijk zou zijn een pensioens grondslag vast te stollen, geëvenredigd aan de bezoldiging. Spreker stelt derhalve voor in deze vooralsnog eene afwach tende houding aan te nemen, te meer, wijl de zaak nog in wording is en de voorwaarden van pensioen nog niet bekend zijn. De heer Van Dam wenscht den schijn te vermijden, dat de gemeente later bereid zal gevonden worden tot het geven van subsidie. De voorzitter doet opmerken, dat door het aanne men van zijn voorstel niets beslist wordt. Zonder verdere discussie wordt alsnu het voor stel des voorzitters aangenomen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 113