21 April 1900. 123 De lieer Van Dam kan er zich niet mede vereenigen, om de beslissing omtrent een en ander aan het hoofd der school over te laten. Zonder evenwel de zaak te willen vooruitloo- pen, meent spreker, dat burgemeester en wethouders de be slissing niet uit handen moeten geven. De heer Witsenborg betoogt, dat de minister volkomen gelijk heeft, dat hij deze voorwaarden stelt. De raad zou later wel eens een besluit kunnen nemen, om meisjes niet meer toe te latenthans wordt de gemeente daarin afhankelijk van de subsidie. De voorzitter zegt, dat aan punt 2 der voorwaarden reeds voldaan is. Het geldt thans alleen de vraag, of ook on- vermogenden kunnen worden toegelaten. De heer Rombouts wijst erop, dat de Minister onlangs in de kamers de toezegging heeft gedaan, dat hij geene nieuwe subsidiën of verhooging daarvan zou voordragen, zonder daar bij als voorwaarden te stellen het toelaten van meisjes en van onvermogenden. De voorzitter stelt alsnu voor aan den minister te berichten, dat de raad bereid is aan de gestelde voorwaarden te voldoen, doch daarbij den wensch uit te spreken, dat ue subsidie minstens tot f 10000,worde verhoogd. Zonder verdere beraadslaging wordt dienovereen komstig besloten. 16. Schrijven van burgemeester en wethouders alhier d.d. 21 Maart 1900 no. 461, houdende een voorstel tot onbewoon baarverklaring van woningen, luidende als volgt: „Bij ons besluit van 12 Februari 1.1. werd het vermoeden „uitgesproken, dat de bewoning van de gebouwen, staande „binnen deze gemeente aan den Haagdijk (Raapsche gang) ,,nos. 28, 30, 32, 34, 36, 38, 40 en 42 (eigenaars Johannes „Bruijns en consorten) en no. 44 (eigenaar GIerardus Do-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 123