21 April 1900. 131 staan, waar tot dusver nog geene enkele klacht vernomen is, niettegenstaande de reeds enkele jaren bestaande tramlijn naar Prinsenhage. Wat het verkeer over de bruggen aangaat, wil spreker erop wijzen, dat thans reeds over twee bruggen eene tramlijn loopt, zonder dat dit aanleiding heeft gegeven tot moeielijk- heden, zoodat ook in dit opzicht de geopperde bezwaren slechts denkbeeldig zijn. Alleen komt het spreker gewenscht voor, dat den conces sionaris de verplichting zal worden opgelegd een zeker aan deel te betalen in de kosten van den bouw der brug over de Mark, verbindende de Spoorstraat met de Nieuwe Prinsen kade. Deze brug is indertijd gelegd geworden door de Zuid- Nederlandsche stoomtramweg-maatschappij, daartoe genood zaakt bij het verleenen der concessie voor een stoomtram. Het is dus niet meer dan billijk, dat de concessionaris aan genoemde maatschappij eene behoorlijke vergoeding betaalt voor het medegebruik van die brug. De voorzitter zegt, dat dit laatste argument eerst aan de orde komt bij de behandeling van de voorwaarden der concessie. De heer Scheltus repliceerende, zegt, dat hij niet gespro ken heeft over de bezwaren van de Havermarkt. Ook geldt bij hem niet de vraag, in hoeverre de belangen van de eene of andere maatschappij er bij betrokken zijn, maar enkel het belang der gemeente. De heer Reigersman heeft zich de vraag gesteld, of de ge meente bij deze nieuwe lijn eenig belang heeft en dan komt het hem voor, dat de behoefte daaraan niet bestaat. Het al gemeen belang vordert zelf, dat de concessie wordt gewei gerd. Het is in het belang van het publiek, dat de bestaande maatschappij is eene bloeiende maatschappij. Tal van opoffe ringen heeft zij zich reeds getroost in het belang van het pu bliek hare tarieven ziju uiterst laag en het materieel laat niets te wenschen over. Door nu deze nieuwe concessie te ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 131