132
21 April 1900.
leenen, wordt aan de bestaande maatschappij de nekslag toe
gebracht, terwijl de andere zal blijken geene levensvatbaar
heid te bezitten zoodat het te vreezen is, dat twee kwijnende
lichamen zullen ontstaan. Spreker komt alzoo tot het besluit
dat een werkelijk Bredasch belang er door wordt geschaad
en drukt den wensch uit, dat de raad de gevraagde concessie
niet zal verleenen.
De heer Van Dam betoogt, dat er ook nog andere stadsge
deelten zijn, waar het publiek moet bediend worden. Spreker
beschouwt beide tramlijnen nuttig voor het publiek. Enkel
geldt de vraag, of de technische bezwaren van dien aard zijn,
dat de concessie zou behooren te worden geweigerd. Afdoende
argumenten daaromtrent heeft spreker tot dusver nog niet
vernomen. Blijkt de nieuwe lijn geene levensvatbaarheid te
bezitten, dan zal die spoedig opgedoekt zijn.
Het medegebruik van de bestaande tramlijn is zeer luttel.
Het moge wellicht in de bedoeling liggen, dat aan het woord
„gedoogen" in de concessie-voorwaarden van de Ginneken-
sche tramweg-maatschappij niet die uitgestrekte beteekenis
moet worden gegeven, dat de concessionaris het medege
bruik van een zeer groot gedeelte liarer lijnen aan eene an
dere maatschappij moet afstaan, doch om te voorzien in een
geval als thans, heeft de gemeente die bepaling ongetwijfeld
in het leven geroepen.
Ook de bezwaren van verkeer over bruggen en in smalle
straten deelt spreker niet. Wanneer de bewoners dier straten
meenden, dat zij bij eventueel en aanleg dier lijnen bemoeie-
lijkt of benadeeld zouden worden, dan hadden zij zich wel bij
adres tot den gemeenteraad gewend, om hunne bezwaren
nader te ontwikkelen.
De heer Van Mierlo zegt, dat hij zal stemmen tegen de
inwilliging van het verzoek en wel op de eerste plaats, om
dat hij meent, dat aan deze verbinding volstrekt geene be
hoefte bestaat. Ten andere ziet spreker een groot bezwaar
in het medegebruik van de lijnen eener andere maatschappij.
Uit den aard der zaak zijn het twee maatschappijen, die el-