21 April 1900. 133 kander vijandig gezind zijn. Het medegebruik zal dus her haaldelijk tot onaangenaamheden aanleiding geven en de dienst zal er onder lijden. Ook meent spreker, dat de bezwa ren voor den stalhouder Van den Brink niet zijn gelijk te stellen met die van Bolderdijk, omdat laatstgenoemde eene goede binnenplaats had voor het reinigen van rijtuigen. De heer Staal vereenigt zich met de bezwaren, door den heer Van Mierlo in het midden gebracht. Wanneer de aan vrage van de reeds bestaande maatschappij was uitgegaan, zoodat beide lijnen in ééne hand kwamen, dan zou wellicht de mogelijkheid bestaan, om aan de verschillende bezwaren tegemoet te komen, maar nu het geldt twee concurreerende concessionarissen verklaart spreker te zullen tegenstemmen. De heer Van Hal, zijne stem motiveerende, onderschrijft de argumenten, door de vorige sprekers tegen het verleenen der cpncessie in het midden gebracht. Spreker ziet de nood zakelijkheid van deze nieuwe tramlijn niet in, daar de be staande geheel voldoet aan de plaatselijke behoeften. De heer Rombouts zegt, dat het als een feit kan worden aangenomen, dat vófSr honderd jaren er niemand aan gedacht zou hebben ooit concessie te verleenen voor het in exploitatie brengen van eene tramlijn binnen de gemeente. Thans is dit anders. Wij leven in een tijd, waarin het ver keer zich meer en meer ontwikkelt. Elke gemeente, die zich uitbreidt, heeft behoefte aan trammenelke straat heeft daarop aanspraak. Gold het de aanvrage van een omnibus- dienst tusschen Breda en Ginnéken, waar thans de tram loopt, dan zou geen oogenblik geaarzeld worden om de gevraagde concessie te verleenen. Spreker zou het betreuren, wanneer door exploitatie van de nieuwe lijn schade werd berokkend aan de bestaande maatschappij, welke hij hoogacht, doch dit neemt niet weg, dat de raad daarmede geen rekening mag houden, omdat de raad geen monopolie kent,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 133