21 April 1900. 135 Do heer Teychiné wijst erop, dat de concessie voor een tramweg over den Nieuwen boulevard indertijd is aangebo den aan den heer Kuijtenbrouwer, doch deze heeft die con cessie niet gewild dan onder zoodanige voorwaarden, welke voor de bouwgrondmaatschappij veel te bezwarend waren. De heer Kuijtenbrouwer heeft het dus aan zich zelf te wij ten, wanneer zijne maatschappij concurrentie wordt aange daan. Ook werd vroeger geen enkel bezwaar geopperd bij het verleggen der tramlijn naar de Ridderstraat en Eindstraat, welke eveneens punten zijn van druk verkeer. Wordt thans de gevraagde concessie geweigerd, dan zal nimmer een tweede tram meer komen en blijft een groot stadsgedeelte verstoken van een tramlijn, waarbij nog in aan merking moet worden genomen, dat dit gedeelte, vooral aan - de Spoorstraat en den Academiesingel, zich door aanbouw gestadig uitbreidt. De heer Lijdsman heeft ook geen enkel bezwaar tegen het verleenen der concessiehoe meer verbinding er bestaat, des te beter voor de gemeente. Verder wil spreker erop wijzen, dat de bezwaren, in de prae-adviezen van vorige vergaderin gen genoemd, slechts betrekking hebben op de oorspronke lijke aanvrage van den heer De Bruijne. Door wijziging der route zijn die bezwaren geheel opgeheven. Alsnu wordt in stemming gebracht het verzoek van den heer De Bruijne, om concessie tot aanleg van een paarden tram onder nader vast te stellen voorwaarden, van af het Van Coothplein door de Ginnekenstraat, Eindstraat, Karrestraat, Torenstraat, Havermarkt, Visclimarktstraat, Zoutstraat, Gas- straat, Nieuwe Prinsenkade, Spoorstraat tot aan het station, op welk verzoek met 10 tegen 8 stemmen gunstig wordt be schikt. Vóór stemden de heeren Lijdsman, Van Dongen, Teychiné, Versciiraage, Rombouts, IngenHousz, Heijlaerts, Van Dam, Slechtriem en de voorzitter,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 135