13 Januari 19ÓÓ. 13
De voorzitter, deze zaak aan de orde stellende, zegt,
dat burgemeester en wethouders van meening blijven, dat de
hoogte op minstens 3,8 M. moet worden gesteld.
De heer IngenHousz verklaart niet te kunnen begrijpen,
waarom burgemeester en wethouders gemeend hebben eene
opsomming te moeten geven van de hoogten van verschillende
inrijpoorten. Dat bewijst op zich zelve niets. Alleen geldt de
vraag of eene inrijpoort van 3,8 M. hoog genoeg is, om zonder
bezwaar karren door te laten, welke met hooi of stroo beladen
zijn, zooals dit voor de achterwonende hoveniers kan voorko
men. Spreker wil erop wijzen, dat het door den heer Simons
aangevoerde feit, als zou indertijd eene kar met opzet boven
matig hoog geladen zijn, bezijden de waarheid is. Aannemende
echter, dat dit wel het geval zou zijn geweest, dan staat daar
tegenover het door den directeur der gemeente-reiniging ge
constateerde feit, dat aldaar eene kar, met hooi beladen, is
aangekomen, welke eene hoogte had van 4 M. Op grond hier
van komt het spreker voor dat, wanneer het verzoek wordt
ingewilligd, de hoogte op minstens 4 M. behoort te worden
gesteld.
De heer Reigersman zegt, dat hij blijft hechten aan eene
hoogte van 4 M., op de gronden door hem in de vorige verga
dering aangevoerd. Gaarne zou spreker er toe willen medewer
ken, om den heer Simons ter wille te zijn, doch niet, wanneer
dit zou moeten geschieden ten nadeele van anderen. Niet uit
het oog mag worden verloren, dat de Zandpoort eene zeer
nauwe straat is, waardoor de achterwonende hoveniers bij het
laden van hooi- of strookarren, meer dan anderen, genood
zaakt zijn in de hoogte te laden, omdat in de breedte de ruimte
ontbreekt. Spreker kan alzoo niet medegaan met het voorstel
van burgemeester en wethouders en stelt voor de minimum-
hoogte van de inrijpoort te bepalen op 4 M.
De heer Lijdsman wijst erop, dat de hoogte van de bewuste
hooikar op het terrein der gemeente-reiniging abusievelijk is