19 Mei 1900.
157
te meer om de zaak aan te houden.
De heer Van Dam acht het wenschelijk, dat de1 raad eerst
in beginsel beslisse, of al dan niet eene recognitie zal gehe
ven worden. In dit laatste geval is alle verdere discussie over
bodig. Spreker doet dan ook hiertoe het voorstel.
Dit voorstel, in stemming gebracht, wordt met 15 tegen 3
stemmen besloten niet tot de heffing eener recognitie over te
gaan.
Tegen de heffing stemden de heeren Lijdsman, Van Don
gen, Reigersman, Teychiné, IngenIIousz, Rombouts, Van
Hal, Heijlaerts, Van Dam, Slechtriem, Van Mierlo, Staal,
Rees, Versciiraage en de voorzitter.
Vóór waren de heeren Sassen, Scheltus en Witsenborg.
De voorzitter vraagt, of de leden zich verder met
de ontwerp-voorwaarden kunnen vereenigen.
De heer Scheltus zegt, dat de aanvang van art. 26 der
concessievoorwaarden van de Ginnekensche tramwegmaat
schappij luidt als volgt„De concessionarisse is verplicht te
„gedoogen, dat de wegen, de rails, waarover haar dienst
„plaats heeft, volgens besluit van burgemeester en wethou-
„ders der betrokken gemeenten, mede door andere tramweg-
„maatschappijen worden gebruikt."
In de vorige raadszitting is gebleken, dat over de uitleg
ging van deze zinsnede een belangrijk meeningsverschil be
stond en vooral, of daaraan eene zoodanige strekking kon
worden toegekend, dat de concessionarisse verplicht is te ge
doogen, dat hare lijnen van het begin tot het einde door een
concurrent worden bereden. Waar bij sommigen die overtui
ging vaststond, waren anderen van oordeel, dat de mannen
van vóór 18 jaar, die de concessie-voorwaarden hebben vast-