158 19 Met 1900. gesteld, niet zoo onrechtvaardig hadden kunnen zijn. Doch hoe het zij, dergelijke interpretation hebben weinig waarde, omdat zij zich op niets gronden. Daardoor is de raad echter thans voor een raadsel gesteld en nu komt het spreker ge- wenscht voor, dat andere raadsleden later eveneens niet voor dezelfde moeielijkheden komen te staan. Spreker stelt der halve voor de eerste zinsnede van art. 26 te doen luiden als volgt „De concessionaris is verplicht te gedoogen, dat de door „hem aan te leggen wegen en rails, waarover zijn dienst zal „plaats hebben, zoowel voor een gedeelte als in hunne geheele „uitgestrektheid, op besluit van burgemeester en wethou ders, mede door andere tramwegmaatschappijen worden ge bruikt." De tweede zinsnede van gemeld art. 26 luidt: „Dit ge- „meenschappelijk gebruik heeft plaats overeenkomstig bepa lingen door burgemeester en wethouders te stellen, na ver boor van bestuurders der betrokken maatschappijen en te- „gen schadeloosstelling aan de eerste concessionarissen de „Ginnekensche tramwegmaatschappij." Ook hiermede, zegt spreker, verkeert de raad in denzelf- clen toestand, omdat niet bekend is, wat met die schadeloos stelling wordt bedoeld. Er valt ook uit op te maken, dat de commcrciëele waarde eveneens in aanmerking komt. Om voor het vervolg allen twijfel dienaangaande weg te nemen, stelt spreker voor de 2de zinsnede van art. 26 te doen luiden als volgt „De alsdan aan den concessionaris door die andere maat schappij, wegens dat medegebruik, te betalen schadeloos- stelling wordt door burgemeester en wethouders, na verhoor „van bestuurders cler betrokken maatschappijen, vastgesteld, „waarbij in aanmerking komen aanlegkosten van wegen en „werken, vergoeding wegens verlies door het medegebruik, „enz." Do heer Van Dam acht deze voorstellen niet rijp voor be slissing, omdat zij van te veel ingrijpenden aard zijn. Het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 158