9 Juni 1900. 167 3. Nota van aanmerkingen, bij gedeputeerde staten in oord-Brabant gevallen op de rekening dezer gemeente over liet dienstjaar 1898. Nadat de verschillende bedenkingen door den voorzitter zijn toegelicht, waaruit o.a. blijkt, dat aan de hoofdbezwaren, het geven van kwitantie door de werklieden bij de verschillende takken van dienst, sedert den aanvang van het loopende dienst jaar is tegemoet gekomen, worden burgemeester en wethouders, op voorstel des sprekers, gemachtigd de gemaakte bemerkingen in dien zin te weerleggen. 4. Schrijven van den heer J. H. Witsenborg alhier, d.d. 22 Mei 1900, daarbij ontslag nemende als lid van den ge meenteraad. De voorzitter stelt voor dit schrijven voor kennis geving aan te nemen met opdracht aan burgemeester en wethouders, om binnen den wettelijken termijn eene nieuwe verkiezing uit te schrijven. Dienovereenkomstig wordt besloten. 5. Schrijven van burgemeester en wethouders alhier, daar bij, in verband met de periodieke aftreding op 1 Juni 1.1. van een lid van het burgerlijk armbestuur, in overleg met dat bestuur ter benoeming aanbevelende 1°. den heer mr. W. IngenHousz, aftredend lid; 2°. den heer Ch. Laurijssen. Wordt overgegaan tot stemming. De voorzitter verzoekt den heeren Scheltus en Van Hal als stemopnemers te willen fungeeren. Er worden uitgebracht 14 stemmen, waarvan 13 op den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 167