7 Juli 1900.
185
De heer Scheltus zegt, dat door hem in eene vorige ver
gadering de gronden zijn ontwikkeld, waarop de amende
menten steunen. Spreker wenscht derhalve niet in herhaling
te tredendoch acht zich verplicht nog een enkel woord in
het midden te brengen naar aanleiding van het prae-advies
van burgemeester en wethouders, dat natuurlijk zonder zyne
medewerking is tot stand gekomen.
Burgemeester en wethouders achten de amendementen
alleen daarom niet gewenscht, omdat dergelijke bepalingen
ook niet voorkomen in de concessie-voorwaarden van de
Ginnekensche tramweg-maatschappij. Spreker wijst erop, dat
zijn voorstel niets anders beoogt, dan in de voorwaarden
bepalingen op te nemen, waardoor de bedoeling zoo duidelijk
mogelijk wordt omschrevente meerwijl in eene vorige
vergadering gebleken is, dat te dien opzichte een belangrijk
meeningsverschil bestond. Waar eenerzijds 8 leden van den
raadwaaronder 2 leden van het dagelijksch bestuur, het
niet billijk achtten, dat de tramrails van den eenen conces
sionaris ook tevens door anderen konden worden bereden
waren de overigen een ander gevoelen toegedaan. Spreker
vindt het derhalve niet raadzaam, om onze opvolgers voor
dezelfde moeielijkheden te plaatsen, waartoe thans de redactie
van art. 26 aanleiding geeft.
De bepaling strekt dan niet enkel ten nadeele van den
nieuwen concessionaris, maar er wordt eene zoogenaamde
jurisprudentie gevestigd van hetgeen vóór 18 jaar in de
bestaande concessievoorwaarden werd opgenomen.
Wat het tweede amendement aangaat, dit heeft voorna
melijk ten doel, om daardoor te doen uitkomen, dat bij ge
meenschappelijk gebruik ook rekening moet worden gehouden
met de commercieele waarde.
In het prae-advies van burgemeester en wethouders, op
bladz. 59 van de gedrukte notulen van dit jaar, heeft dit
college eenparig als zijne meening doen kennen, dat ook
rekening moet worden gehouden met de commercieele
waarde. De heer IngenHousz betoogde, blijkens het ver
melde op bladz. 63 dier notulen, dat de regeling dezer