187
7 Juli 1900.
De heer "Van Dam verklaart zich eveneens tegen de beide
amendementen. Tegen het eerste op dezelfde gronden, als
door den vorigen spreker in het midden zijn gebracht.
Spreker is steeds van meening geweest, dat de verplichting
tot medegebruik der lijn beperkt moet blijven tot korte
trajecten. En wat het tweede amendement aangaat, daar
mede kan spreker zich niet vereenigen, omdat men geene
commercieele waarde kan doen gelden. Door het verleenen
van concessie wordt geen monopolie in het leven geroepen,
waardoor de concessionaris, met uitsluiting van alle anderen,
het recht erlangt om over die wegen personen of goederen
te vervoeren in eene aangeduide richting. Enkel wordt
aan den concessionaris vergund het leggen van rails in open
bare wegen, hetgeen voor zijne exploitatie onmisbaar is.
Niets zou dan ook de gemeente kunnen weerhouden, om,
bij voldoende breedte der straten, naast de bestaande tram
rails andere te doen aanleggen, in welk geval van eenige
schadeloosstelling geen sprake zou kunnen zijn.
Waneer de beide concessiën later op hetzelfde tijdstip ten
einde loopen', zooals wordt voorgesteldkunnen nieuwe
regelingen worden getroffenwaarmede ook de gemeente
financieel gebaat zou kunnen worden.
De heer Reigersman is eveneens tegen de amendementen
van den heer Scheltus doch niet op dezelfde gronden als
de heer Van Dam. Die amendementen betreffen slechts eene
omschrijvinggeheel synoniem aan de voorgestelde en reeds
bestaande bepalingen.
Ten opzichte van de bepaling der schadeloosstelling voor
medegebruikhetgeen eene zaak is van burgemeester en
wethouders, vertrouwt spreker, dat hierbij wel degelijk de
commercieele waarde in aanmerking zal worden gebracht.
Wanneer eene concessie dat luttele beteekendeals de
heer Van Dam wil doen voorkomendan zouden daarvoor
dikwijls niet zulke hooge sommen worden besteed.
Spreker heeft daaromtrent geheel andere begrippen. Eene
concessie, als waarvan hier sprake is, vormt wel degelijk