7 Juli 1900. 189 De heer Sassen wenschtnaar aanleiding van hetgeen door den heer Van Dam in het midden is gebrachterop te wijzendat te liotterdam in de concessievoorwaarden de bepaling voorkomt, dat bij gemeenschappelijk gebruik eener tramlijn, de concessionaris 3/s van de ontvangsten moet afstaan voor het medegebruik dier lijn. De heer Versciiraage zegtdat art. 2ö der concessievoor waarden van de Ginnekensche tramwegmaatschappijzooals dit ook thans door burgemeester en wethouders wordt voorgesteldbijna gelijkluidend is aan art. 5 der wet op de spoorwegen. Spreker ziet dan ook het nut der ammendementen niet in. De heer Scheltus in aanmerking nemendedat het vooruitzicht bestaatdat de door hem voorgestelde amende menten met groote meerderheid zullen worden verworpen doch tevens erop wijzende, dat uit de discussiën gebleken is, dat verschillende leden het in zooverre met hem eens zijn dat bij de vaststelling der schadeloosstelling rekening behoort te worden gehouden met de commercieele waardeverklaart alsnu de door hem voorgestelde amendementen in te trekken. De heer Teychiné zegt, dat door hem in eene vorige ver gadering de wenschelijkheid is betoogd, dat bij de vaststel ling der schadeloosstelling rekening zou worden gehouden met de kosten van aanleg van de zoogenaamde spoorbrug. Spreker vindt dienaangaande in de voorwaarden niets ver meld en zou derhalve gaarne willen vernemen, hoe burge meester en wethouders deze aangelegenheid willen regelen. De voorzitter antwoordt hieropdat de bewuste brug, hoewel indertijd door de Zuid-Nederlandsche stoom- tramwegmaatschappij aangelegdhet eigendom is van de gemeente Breda en ook door haar wordt onderhouden. Voor het medegebruik dier brug kan dus geene schadeloos stelling worden toegekend maar wel voor het berijden dei- rails voor zoover dit gemeenschappelijk plaats heeft.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 189