244, 13 October 1900. „Onder terugzending van het hij uwe missive van 26 Sep tember 1899 ter fine van bericht en advies in hare handen gesteld adres met bijlagen van de onderwijzers en onderwij zeressen aan de openbare lagere scholen in deze gemeente, „verzoekende hunne bezoldiging te willen regelen naar dienst baren, heeft de commissie van toezicht op het lager onder- „wijs de eer aan UEdelAchtbare te rapporteeren, dat haar „de bezwaren in het adres ontwikkeld tegen het thans door „de van kracht zijnde verordening gehuldigde stelsel niet on gegrond voorkomen. „Volgens dat stelsel bestaat voor den onderwijzer met „hoofdakte wel de kans om door benoeming tot een hoogeren „rang verbetering van jaarwedde te bekomen, doch die kans „is van zeer toevallige omstandigheden afhankelijk, in de „eerste plaats van het ontstaan eener vacature in een hooge- „ren rang en in de tweede plaats van de onvermijdelijke wis selvalligheid der keuze waar naar eene enkele plaats in een „hoogeren rang gedongen wordt door meerderen tusschén wier „aanspraken op die plaats vaak bezwaarlijk verschil is'te on1> „dekken. „Een niet gering bezwaar tegen het geldend stelsel acht „ook de commissie het feit, dat in den regel bij het ontstaan „eener vacature in een der hoogere rangen, ten gevolge van de „daaruit voortvloeiende opschuivingen naar die rangen, eene „reeks van veranderingen in het personeel gewoonlijk van „meerdere scholen plaats heeft, 't geen zooals van zelf spreekt, „aan den geregelden gang van het onderwijs niet weinig af- „breuk doet. „De commissie is dan ook van oordeel, dat het door de „adressanten gewenschte stelsel van periodieke verhoogingen „van jaarwedde, welk stelsel niet alleen voor enkelen wien „het toeval gunstig is, doch voor allen, die in ijver, geschikt heid en plichtsbetrachting bij die enkelen niet achterstaan, „eene behoorlijke bezoldiging waarborgt, een stelsel boven- „dien dat in den laatsten tijd in nagenoeg alle gemeenten „van eenige beteekenis in Nederland is ingevoerd, in ?t be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 244