288 17 November 1900. UITGAVEN. Hoofdstuk I. Volgnummer (id. Art. 2a, Sa, A a. In een der afdeelingen waren verscheidene leden niet inge nomen met de uittrekking van f 300,- jaarwedde voor den ambtenaar van den burgerlijken stand. Zij meenden, dat, daar die functie niet uitsluitend behoeft waargenomen te worden door leden van het dagelijksch bestuur, er wellicht leden van den raad gevonden zouden werden, die de betrekking var. ambtenaar van den burgerlijken stand zonder eenige vergoe ding zouden willen waarnemen. Men meende, dat. men al thans met de invoering dezer jaarwedde moest wachten tot na de verkiezing in 1901, cm alsdan den raad daaromtrent e;ne beslissing te doen nemen. In dezelfde afdeeling konden de leden in 't algemeen zich ook niet vereenigui met dc uittrekking van f 200,voor presentiegeld voor leden van stembureau/: bij verkiezingen, en meenden, dat daarvoor niet de minste aanleiding bestond. In de beide andere afdeelingen werden echter de bij neven staande artikelen uitgetrokken posten algemeen goedgevon den. Antwoord. Vergoeding ten behoeve van den ambtenaar van den burgerlijken stand. Burgemeester en wethouders hebben de volle overtuiging, dat allen die bekend zijn met de werkzaamheden, verhonden aan de betrekking van ambtenaar van den burgerlijken stand, die niet gering zullen schatten. Inderdaad is zulk een ambte naar een geheel jaar, schier dagelijks, gebonden en rust op hem, die onderworpen is aan strafrechterlijk toezicht, alle verantwoordelijkheid. Van dit algemeen standpunt hebben burgemeester en wet-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 288