17 November 1900.
293
rig zijn en burgemeester en wethouders zelfs verhoog'ing Van
belasting hebben voorgesteld.
De heer Reigersman zegt, dat het bij hem vaststaat, dat het
lidmaatschap van den raad is eene eerebetrekking, doch daar
aan kunnen andere function verbonden zijn, die met vele
werkzaamheden en verantwoordelijkheid gepaard gaan. In
zijne hoedanigheid van griffier der rechtbank meent spreker
wel in staat te zijn over de betrekking van ambtenaar van den
burgerlijken stand te kunnen oordcelen en durft hij die taak
dan ook bepaald omvangrijk te noemen. Aangezien wij thans
leVen in een tijd, dat geen werk meer wordt verrricht zonder
bslooning, kan spreker zich met den voorgesteden pest ver
eenigen.
De heer Sassen is van meening, dat, wanneer later de func
tie van ambtenaar van den burgerlijken stand, buiten de wet
houders om, aan een ander lid van den raad wordt opgedra
gen, er weldra stemmen zullen opgaan, dat die betrekking te
weinig bezoldigd wordt en dat verhooging alsdan noodwendig
volgen moet. Spreker acht het alzoo den eersten stap tot eene
belangrijke uitgaaf, waarvan de noodzakelijkheid niet bestaat.
De heer Teychiné verklaart, dat hij eveneens zal stemmen
tegen den voorgestelden post. Spreker is er niet van over
tuigd, dat aan die betrekking zooveel werkzaamheden verbon
den zijn. Wanneer het de bedoeling is om de functie van
wethouder en die van ambtenaar van den burgerlijken stand
later te splitsen, dan zou men vanzelf genoodzaakt zijn de
wedde hooger te brengen, dan thans wordt voorgesteld.
De in de begrooting voorgestelde post van f 300,als jaar
wedde voor den ambtenaar van den burgerlijken stand, wordt
alsnu in stemming gebracht cn aangenomen met 10 tegen 7
stemmen.
Vóór stemden de heeren Lijdsman, Van Dongen. Reigers-