302
17 November 1900.
Do heer Van Dam acht voortzetting der bestrating niet
eene dringende noodzakelijkheid, zoodat die gevoegelijk tot
een volgend jaar kan worden uitgesteld. In de medcdeeling
omtrent het stuk gooien van ruiten kan voor het hoofd der
politie een wenk gelegen zijn, om daarop nauwkeuriger toe
zicht te doen houden.
De heer Lijdsman betoogt, dat niet enkel het stuk gooien
van ruiten als motief voor keibestrating geldt, maar hoofdza
kelijk de slechte toestand van den weg. Dit laatste wordt
door burgemeester en wethouders erkend, zoodat de vraag
alleen loopt over de kwestie van uitstel.
De heer Sassen kan zich wel vereenigen met het voorstel
van den heer Lijdsman, om de bestrating tot aan de Gast
huisstraat voort te zetten, vooral wijl het hier alleen geldt
een uitstel van een jaar.
De heer Teychiné is tegen het voorstel en zag liever de
vraag overwogen, of er niet een middel was, om de begrin-
ding beter te onderhouden en de boomen te rooien.
De heer Heijlaerts kan in geen geval medegaan met een
voorstel om de boomen te rooien. Het zien van groen is voor
een patient opwekkend, terwijl de aanwezigheid van boomen
gunstig werkt op den liygiënischen toestand.
De heer Teychiné meent, dat de patiënten in het gasthuis
van dat gezicht geheel verstoken zijn.
De heer Van Mierlo zegt, dat hij niet zou kunnen mede
gaan met een voorstel om de keibestrating over de geheele
breedte van den weg te doen plaats hebben, maar wel, wan
neer die geschieden kon op de door hom aangegeven wijze.
De heer Lijdsman wijst erop, dat een dergelijk voorstel