17. November 1900. 315 Dc heer Staal wijst erop, dat in vele gemeenten het stelsel van progressieve belasting bestaat- of zal worden ingevoerd, t.rwijl men hier, door de veelvuldige aftrekken, eene tegen overgestelde meening schijnt toegedaan te zijn. Men verlieze niet uit het oog, dat een minder gefortuneerde niets af te trekken heeft en dat door de voorgestelde aftrekken de per centage stijgen zal, alzoo zeer ten nadeele van den minderen man. Spreker betwijfelt dan ook, of het onderwerpelijke voor stel, wanneer dit wordt aangenomen, wel de goedkeuring van hoogerhand zal verwerven. De heer Bloemap.ts wenscht, naar aanleiding van hetgeen door den heer Reigersman in het midden is gebracht, te doen opmerken, dat de kwestie van beginselvastheid, waarop door genoemden spreker de nadruk is gelegd, in belastingzaken niet opgaat. Spreker hecht aan eene aangifte omtrent uit keeringen aan elders wonende kinderen absoluut geen waar de. In theorie moge de meening van den heer Reigersman te verdedigen zijn, doch in de praktijk gaat deze, waar het belastingzaken geldt, niet op. Die uitkeeringen moeten vat baar zijn voor de controle van den raad. De heer Reigersman vraagt, welke meerdere controle er dan bestaat ten opzichte van uitkeeringen uitsluitend aan kinderen, binnen de gemeente hun hoofdverblijf hebbende. De heer Van Dam stelt, met het oog op het vergevorderde uur, voor dei vergadering te schorsen en de verdere behande ling van het voorstel in eene avondzitting voort te zetten. De heer Bloemarts zou liever zien, dat. het voorstel werd aangehouden tot eene volgende vergadering, waardoor het houden eener avondzitting kon vermeden worden. Niemand der leden hiertegen eenige bedenking te kennen gevende, stelt de voorzitter voor dienovereenkomstig te besluiten en verzoekt den leden, om eventueele amende menten, die zij op het voorstel zouden willen indienen, tijdig schriftelijk aan burgemeester en wethouders in te zenden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 315