33 13 Januari 1900. „kan zeer goed gemaakt zijn, doch moet, om een goed „werkstuk genoemd te kunnen worden, goed gesteld „worden en behoort door den maker te geschieden. „Wij meenen met het bovenstaande de grieven van adres santen te hebben weerlegd, doch wenschen daaraan eenige „beschouwingen toe te voegen. „Het zal de adressanten zoowel als ons bekend zijn, dat het „voor het aanleeren van een handwerk een bepaald vereischte „is, dat door de leerlingen voorwerpen worden vervaardigd, „ieder in het vak dat hij gekozen heeft en dat die voorwerpen „op de natuurlijke of ware grootte worden uitgevoerd. „Wij zouden ons niet verantwoord achten, indien wij aan „het onderwijs eene andere richting gaven en ons bepaalden „tot het laten maken van voorwerpen in miniatuur of enkel „tot het geven van teekenonderwijs, boetseeren enz. „Immers, daardoor zouden zij, de leerlingen, niet alleen door „de ambachtsschool onbekwaam worden afgeleverd, doch zou- „den dan wellicht, met het oog op hunnen alsdan bereikten „leeftijd, nimmer bekwame of geschikte ambachtsheden wor- „den. „Wij zouden vormen jongelieden, welke later als man, zou- „den blijken ongeschikt te zijn om het handwerk uit te oefe nen en te weinig ontwikkeld, om als chef van eene of andere „industrieele inrichting op te treden. „Wij zouden alzoo het individu ongelukkig maken en bo vendien schade aan de maatschappij toebrengen, waartegen „wij met al onze krachten wenschen te waken. „Eindelijk, wij zouden bovendien niet alleen den uitersten „wil van den legataris voorbijstreven, doch de beschikbare „fondsen aanrenden tot schade, in plaats van tot heil der „maatschappij. Staat het derhalve vast', dat de leerlingen „voorwerpen of werkstukken moeten vervaardigen tot het aan leeren van het door hen gekozen vak, dan moeten die voor- „werpen hetzij direct of later eene nuttige bestemming ver krijgen. „Het zal U naar wij vertrouwen duidelijk zijn, dat de door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 32