3 Februari 1900.
45
De lieer Bloemarts zegt, dat, naar aanleiding van de door
hem in de vorige vergadering medegedeelde bevindingen, dooi
den heer Witsenborg zijne bevreemding werd te kennen ge
geven, dat spreker toch tot de conclusie kwam om met het
voorstel van burgemeester en wethouders mede te gaan, niet
tegenstaande de deuren van eene in den laatsten tijd nieuw
gebouwde schuur slechts eene hoogte hebben van 3,54 M.
Ofschoon de juistheid dezer opmerking erkennende, wil spre
ker erop wijzen, dat hij alleen daarom met het voorstel van
burgemeester en wethouders is medegegaan, omdat hij zich
niet in staat achtte eene andere maat, beneden 4 M. aan. te
geven, en dit ook niet door andere leden werd gedaan, terwijl
bij hem vaststond, dat eene hoogte van 3,5 M. niet voldoende
was.
Thans, nu adressant eene bepaalde maat aangeeft en het
aan spreker bij onderzoek gebleken is, dat deze hoogte geene
belemmering zal teweeg brengen aan de achterbewoners, kan
hij zich wel met dit verzoek vereenigen, te meer, wijl de ver
gunning slechts tot wederopzegging wordt verleend en alzoo
alleen rekening behoeft te worden gehouden met den bestaan-
den toestand.
De heer Rombouts betoogt, dat de raad bij de beoordeeling
dezer zaak niets te maken heeft met de hoogte van welke
schuur dan ook. De achterbewoners zijn, behalve hoveniers,
ook handelaren. Eerder zou dus rekening gehouden moeten
worden met de vraag, tot welke hoogte karren worden beladen
van personen, die handel drijven. Neemt men verder in aan
merking, dat het provinciaal reglement op de wegen in Noord-
Brabant toelaat, om de openbare wegen te berijden met voer
tuigen, welke eene hoogte hebben van 4 M., en welke bepaling
door den provincialen wetgever zeker niet in het leven zal zijn
geroepen, dan na behoorlijk voorafgaand onderzoek, dan kan
met recht gezegd worden, dat de raad aan adressant reeds
eene gunst heeft toegestaan en dat het niet aangaat die gunst
nog verder uit te breiden, waar aan de achterbewoners overi-