46 3 Februari 1900. gens liet recht is toegekend, om de openbare wegen te berijden met voertuigen, beladen ter hoogte van 4 M. De heer Reigersman zegt, dat door den heer Rombouts zeer terecht is opgemerkt, dat de raad aan adressant eene gunst heeft verleend. Spreker erkent de bevoegdheid van den raad daartoe, doch dan mag deze niet strekken ten nadeele van andere ingezetenen. Intusschen acht spreker alle verdere discussie hieromtrent overbodig. De raad heeft eenmaal een besluit genomen, na de zaak van alle zijden te hebben overwogen en hij is daarbij tot do slotsom gekomen, dat het verzoek niet anders kon worden ingewilligd, dan bij eene hoogte, niet minder dan 3,8 M. Spreker vindt het derhalve onbegrijpelijk, dat adressant thans met een nieuw verzoek komt en hij acht liet beneden de waardigheid van den raad daarop verder in te gaan. Spreker stelt derhalve voor ten aanzien van dit adres over te gaan tot de orde van den dag. De heer IngenHousz geeft zijn leedwezen te kennen, dat door hem in de vorige vergadering niet is voorgesteld, om op liet verzoek afwijzend te beschikken. Dat ware de meest ra- tioneelo weg geweest, te meer, wijl indertijd een dergelijk ver zoek aan het bestuur van het liefdegesticht in de Nieuwstraat, walk gesticht toen is toegestaan een ondergrondschen door gang te maken, is geweigerd geworden. In zooverre doet het spreker dan ook genoegen, dat adressant verklaart van de ver leende vergunning geen gebruik te kunnen maken. Overigens kan spreker niet begrijpen, dat de heer Bloemarts thans van opinie is veranderd, waar hij in de vorige vergadering ook nog een ander motief heeft genoemd, dan het zooeven door hem aangehaalde en hetwelk hem deed besluiten om met liet voor stel van burgemeester en wethouders mede te gaan. Spreker vindt dan ook geene enkele reden, om op het besluit terug te komen en ondersteunt het voorstel van den heer Reigersman. De heer Bloemarts betoogt, dat het niet aangaat, om de Nieuwstraat te vergelijken met de Zandpoort. Overbrugging

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1900 | | pagina 46