3 Februari 1900.
63
van den aanvrager zal iiggen, om de tramlijn voorloopig te
exploiteeren tot aan liet Van Cootliplein. Spreker erkent, dat
de moeielijklieden omtrent de commerciëele annexatie groot
zullen zijn, doch dat neemt niet weg, dat burgemeester en
wethouders haar wel vooraf onder de oogen kunnen zien. Daar
door wordt tijd gewonnen, hetgeen voor den aanvrager van
groot belang kan zijn.
De heer IngenHousz meent, dat de heer Bloemarts de zaak
wil vooruitloopen. Het gaat toch niet aan, dat de hoogste
.rechter reeds beslist, waar nog niet gebleken is, dat partijen
tot geene schikking kunnen komen. Bovendien ligt het niet
op den weg van den raad om in deze tusschenbeiden te treden,
omdat volgens de bestaande concessievoorwaarden van de Gin-
nekensche tramwegmaatschappij het dagelijksch bestuur be
slist, wanneer de betrokkenen geene schikking kunnen treffen.
De heer Bloemarts erkent de juistheid van hetgeen door
den heer IngenHousz is opgemerkt, dat alleen burgemeester
en wethouders bij eventueel geschil te beslissen hebben', doch
dit neemt niet weg, dat het besluit van den raad van invloed
kan zijn, wanneer te voren bekend is, wat burgemeester en
wethouders voornemens zijn te doen.
Dto heer Reigersman betoogt, dat burgemeester en wethou
ders in geen geval verder kunnen gaan, dan den aanvrager in
overweging te geven met de betrokken maatschappij in over
leg te treden en het resultaat van dat overleg in eene volgende
vergadering mede te deelen. Eene taxatie van de commerciëele
waarde zou thans echter praematuur zijn.
Na nog eenige onderlinge bespreking wordt beslo-
sloten deze zaak aan te houden tot eene volgende
vergadering.
12. Prae-advies van burgemeester en wethouders alhier op
het adres van mej. C. Eligh, betrekkelijk de verbouwing van
het huis aan de St. Annastraat, bij haar in huur van de ge
meente, en luidende als volgt