120
4 Mei 1901.
oenigen met de aanvulling van artikel 3 onder a, zijnde de
renten van verschuldigde kapitalen.
Niemand daartegen eenige: bedenking te kennen
gevende, wordt bedoelde aanvulling goedgekeurd.
Alsnu komt aan de orde de aanvulling onder b van, gemeld
artikel, luidende krachtens wet of testament verschuldigde
lijfrenten en periodieke uitkeeringen, onafhankelijk van den
wil des belastingschuldige.
Over do redactie van deze zinsnede ontstaat eenige discus
sie, waaraan wordt deelgenomen door de lieeren Van Dam,
Bloemarts en Verschraage.
Middelerwijl geeft de heer Scheltus in overweging eerst
in beainsel uit te maken, of er al dan niet aftrekken zullen
plaats hebben. Het zou toch kunnen blijken, dat de meerder
heid van den raad eieine andere zienswijze was toegedaan, waar
door alle verdere discussie over dit onderwerp onvruchtbaar
wordt.
Do raad het gevoelen van den vorigein spreker deelende,
brengt de voorzitter in stemming die vraag of al dan
niet aftrekken zullen plaats hebben en dientengevolge artikel
3 al of niet zal worden aangevuld.
Met 10 tegen 8 stemmen wordt besloten, dat er geene af
trekken zullen plaats hebben ein dat artikel 3 der verordening
dienovereenkomstig niet zal worden aangevuld.
Tegen aftrek stemden de heeren Lijdsman, Reigersman,
Rombouts, Van Hal, Heijlaerts, Van Dam, Slechtriem,
Staal, Rees en de voorzitter.
Vóór waretn do heeren Sassen, Teychiné, Verschraage,
IngenïIousz, Scheltüs, Vissers, Bloemarts en Van Mierlo.
Hierop komt in behandeling het voorstel om artikel 3 let