26 Octobee 1901.
249
„gekende pensioenen bestreden, maar het fonds, nam zoo in
„bloei toe dat in 1888 reeds dei gunstige bepaling kon worden
„gemaakt, dat aan ambtenareln op 65-jarige,n ouderdom, bij
„een 40-jarige,n diensttijd, 4/5 hunner wedden als pensioen
„werd verzekerd.
„En in 1896, na een 34-jarig bestaan, hadden, die bijdragen
„ongeacht d'e pensioemuitkeieringen, eien vast kapitaal gevormd
„van ongeveer f 60 000.
„Deze gunst,igei finaincieele uitkomsten, in een betrekkelijk
„zóó kort tijdsverloop verkregen, maakten het mogelijk, dat
„in dat jaar, 1896, het fonds werd uitgebreid t,ot een pensi
oenfonds voor geme,enterambtenaren en hunne weduwen en
weezen.
„In verband daarmede werden de a,floepende en doorloo-
„pende kortingein verhoogd en traden elf va,n dei in dienst
„zijnde ambtenaren, die bij het in werking treden d'er veror
dening niet deelgeirechtigd waren in. het pensioenfonds, tot
„het nieuwe fonds, toe en werd door hem, over den tijd, sinds
„hunne indiensttreding verstreken, het ontbrekende bijge
stort naar de regelen der verordening.
„De rekeningen over dei jaren 1897, 1898, 1899 en 1900
„sluiten elk met, een winst-saldo- van meer da,n f 5000,zoo
dat de bezittingen van bet fondsi op 't, o,ogenblik ruim
,.f 100 000,bedragen.
„Zoo-ais hierboven vermeld, is, dit kapitaal uitsluitend ver
drogen uit de door de ambt naren gestorte bijdragen.. De
commissie voorziet, dat bet, met otns gemeientelijk pensioen-
„fonds denzelfdcn weg zal opgaan als met het rijkspensdoen-
fonds; de bestaande ambtenaren hebben het fonds rijk ge-
maakt em do na hen komende ambtenaren zullen de vruch-
„te-n ervan plukken.
„Het heeft daarom bij ons herhaaldelijk een punt va,n over
weging uitgemaakt op welke wijze het belangrijk kapitaal,
„in het belang der deeilgereichtigde ambtenaren, het, best kan
„werden aangewend.
„Bij die overweging is als vaststaand aangenomen, dat het
„kapitaal, gevormd uit de hoog© bijdragen, welke- de ambfo-