16 November 1901. 279 „adres van onderwijzers en onderwijzeressen, daarbij verzoei- „kende „1°. bij het vaststellen der tegemoetkoming iin dei huishuur „rekening to houden met den gemiddelden huurprijs eener een voudige burgerwoning, en 2°. de bestaande verordening, rei- „gelende de salarissen van openbare onderwijzers in deze ge- „meente, zoodanig te wijzigen, dat alle dienstjaren, zoowel buiten als in de gemeente, bij het vaststellen der verhoogin- „gen, in rekening gebracht worden. „Blijkens' het hierbij overgelegd schrijven van de commissie „van toezicht op het lager onderwijs, komt het deze billijk „voor de vergoeding voor huishuur te brengen op honderd „gulden per jaar, terwijl het haar, ten aanzien van het twee- „de punt, wenschelijk voorkomt, alvorens advies te geven, de „toekomstige: wijziging der verordening af te wachten. „Omtrent voorbedoeld tweede punt doelen wij het gevoelen „der commissie. Niet alzoo' omtrent het eerste punt. „De wet van 21 Juni 1901 bepaalt, dat elk der mannelijke „onderwijzers, die het hoofd der school bijstaan, indien hij „gehuwd is en den leeftijd van 28 jaren bereikt heeft, „eene tegemoetkoming in de huishuur geniet van ten minst© „vijftig gulden. „Ware deze bepaling bekend geweest, toen bij uw besluit „valnden 17. November 1900 dei jaarwedden der onderwijzers „en onderwijzeressen opnieuw geregeld zijn„ dan zoude daar- „meide bij die regeling rekening zijn gehouden. Thans zijn „daaronder dei kosten van huishuur voor gehuwde onderwijzers „stilzwijgend begrepen. „De wet echter verplicht de gemeente boven de thans be staande jaarwedden een© tegemoetkoming te doen in de huis- „huur van ten minste vijftig gulden, en nu kunnen wij geen „termen vinden meer toe te kennen dan de wet als minimum „bepaalt. „In verband alzoo met de pas herziene en verhoogde, jaar- „wedden der onderwijzers ein onderwijzeressen, hebben wij de „eer U in overweging te geven, te besluiten ,da,t de, in de wet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1901 | | pagina 279