328
30 November 1901.
Antwoord
Afdeeling III.
Volgnummer 179. Art. 7.
In afwachting van nieiuwe wettelijke bepalingen, dit on
derwerp betreffende achten burgemeester en wethouders het
niet gewenscht thans tot de aanstelling van zoodanig ambte>-
naar over te gaan.
De heer Jacoby ziet niet in, waarom eene afwachtende
houding moet worden aangenomen. Spreker wijst op hetgeen
te Rotterdam geschiedt en begrijpt niet, waf er tegen kan
zijn, om ook hier zoodanige keuring in te voeren. Er bestaat
reeds eene keuring van vleesch en van visch, doch waarom
niet evengoed van brood, melk en andere artikelen, die de
voornaamste levensbehoeften van den mensch zijn, vraagt
spreker. Vleesch is voor den arme een weeldeartikel, en
visch in zeker opzicht eveneens. Brood, melk en boter daar
entegen zijn de noodzakelijkste levensmiddelen van den
mensch. Spreker betoogt verder, dat de keuring van visch
hier ter stede ook niet geschiedt, zooals die behoorde te ge
schieden. Wanneer de visch niet bepaald slecht is, wordt, ze
goedgekeurd. Spreker zou wenschen, dat de verschillende
kwaliteiten van de vis h werden aangeduid en stelt derhalve
voor, om de keuring op de vischmarkt anders te regelen.
De heer Rombouts wijst erop, dat de keuring van levens
middelen bij de invoering der gezondheidswet van rijkswege
zal geregeld worden. Wanneer op het voorstel van den heer
Jacoby werd ingegaan, dan zou de gemeente niet enkel een
keurmeester moeten aanstellen, maar ook moeten overgaan
tot de oprichting van een gebouw voor laboratorium en de
aanschaffing van instrumenten voor scheikundig onderzoek
en verdere benoodigdheden. Dat zou eene belangrijke uit
gaaf vorderen.
Thans echter staat reeds de weg open, om levensmiddelen,
waarvan vermoed wordt, dat ze vervalscht zijn, te doen on-