14 December 1901.
343
„dat wijlen K. van Wensen den 2. Juli 1884 in functie
„is getreden als agent van politie der 3de klasse en den 16.
„October 1901 als agent van politie der 2de klasse is over
deden, zoodat hij. ruim 17 jaren in dienst der gemeente heeft
„doorgebracht
„dat hij was toegetreden tot de nieuwe: pensioenverorde-
„ning en wijl hij vóór den 1. Januari 1886 was aangesteld,
„behoort het bedrag van het pensioen volgens de overgangs
bepalingen van di© nieuwe: ponsioenverordeiiing, omschreven
„bij art. 40, te worden vastgesteld op het bepaald© bij art. 9
„van de oude pensioenverordening, vastgesteld den 29.
„November 1862;
„dat: blijkens de: overgelegde: verklaring van den geneesheer
„dr. P. A. Bossers, Van Wensen is overleden aan de ge-
volgen eener operatie, die noodzakelijk was, om een ge
deelte ziek been te verwijderen uit zijn dijbeen. De: ziekte
„van het been vond zijne oorzaak in een uitwendig geweld,
„ondergaan bij eene worsteling met een arrestant, waarbij
„Van Wensen met volle gewicht op zijn dijbeen is gevallen;
„dat volgens da overgelegde verklaring vati den commis-
„saris van politie da bedoelde worsteling heeft plaats gehad
„op den 29. April 1901
„dat volgens de 2de zinsnede van art. 6 der oude pensioen-
herordening adressante en hare minderjarige kinderen recht
„hebben op pensioen
„dat volgens do slotalinea van art. 9 het pensioen der
„weduwe ein weezen, in de tweede zinsnede, van art. 6 ver
sneld, is bepaald op drie vierde van dat, waarop da echtge^
„noioten of vaders aanspraak zouden hebben gehad, onver-
„schillig of het aan eene weduwe: en minderjarige weeeen
„gezamenlijk of afzonderlijk wordt verleend
„dat, volgens litt. c van meergenoemd art. 9, in het geval
„bij de eerste zinsnede van art. 6 voorzien, Van Wensen
„aanspraak zoude hebben gehad op een peinsicen van 4/5 der
„middelsom bij art. 10 bedoeld
„dat, blijkens de overgelegde verklaring de middelsom van,
„heit bedi'ag ad f 2987,58J, hetwelk gedurende de laatste
