368
28 December 1901.
mag toerekenen, harei onderwijzers goed te bezoldigen. Door
dit betoog, dat ook de bende vorige sprekers hebben doen
gelden, gaat echter de argumentatie niet op. Het geldt
hier heft wegnemen van eenei iojnbillijkedd tegenover enke
len, waarop in de vergadering van de schoolcommissie wel
degelijk gewezen is. De zaak van een financieel standpunt
beschouwende, wijst: spreker erop, dat ook de rijkssubsidie
is verhoogd en hierin dus een aequivalent gevonden wordt.
Een onderwijzer, diei de noodigei ervaring elders heeft opge
daan, verkeert in ongunstiger conditie, dan hij, die steeds
te Breda in functie is geweest en nu komt het spreker
voor, dat die onbillijkheid behoort te worden opgeheven
De voorzitter wijst erop, dat de meerdere subsidie,
die: dei gemeente van het rijk geniet, geringer is dan de
som, waarmede de wedden het vorig jaar zijn verhoogd.
De heer Sassen zegt, dat er wel termen zouden kunnen
bestaan, met al de dienstjaren buiten de gemeente rekening
te houden, wanneer heit gold het maken van eene nieuwe
verordening, doch nu betreft het de herziening van eene
verordening, die pas één jaar bestaat en die overigens heel
goed is.
Dei heer Jacoby brengt in het midden, dat het bestaan
eener onbillijkheid erkend wordt en nu is spreker van oor
deel, dat die onbillijkheid moet werden opgeheven.
De heer Verschraage zegt, dat de overweging van den
heer Jacoby ook bij hem geldt. Het principe, dat de wet
huldigt, moet worden vooropgesteld en daarom zal spreker
zich dan ooit scharen aan de zijdei van den heer Bloem arts.
Dc heer Rombouts ontkent het bestaan van eene onbillijk
heid. De wet heeft een norm gesteld en daaraan voldoet de
verordening ten volle, zoiodait van eene onbillijkheid geen
sprake kan zijn. Wanneer men vérder nagaat, dat een on
derwijzer met 3 dienstjaren reeds het salaris geniet, dat de
wet hem met 15 dienstjaren toekent, dan worden er feitelijk