20 April 19Ö1.
87
Op de tweede plaats noemt spreker de uitdrukking', alsof de
handelwijze krenkend zou zijn voor de Bredasche onderwij
zers, onnadenkend. De voordracht is met de meeste onpartij
digheid opgemaakt en zelfs de cijfers, die bij het verkrijgen
der hoofdakte zijn behaald, hebben nog tot grondslag gv.
strekt.
Do heer Teychiné wijst erop, dat onder de Bredasche solli
citanten verschillende degelijke onderwijzers zijn, waarvan het
algemeen bekend is, dat zij de orde op flinke wijze weten te
handhaven.
De heer Reigersman, ofschoon zijn leedwezen te kennen ge
vende voor do Bredasche onderwijzers zelf, dat geen hunner
op de voordracht is geplaatst, kan zich levendig voorstellen,
hoe burgemeester en wethouders, tot deze voordracht gekomen
zijn. Spreker beschouwt eene kostelooza school als de gewich
tigste school va,n de gemeente.. Iemand ka,n goed klasse-onder
wijzer zijn, doch is daarom nog niet altijd geschikt, om aan
het hoofd van zoo'n school te. worden geplaatst. Wanneer een
onderwijzer, geen hoofd van school zijnde, werd benoemd, dan
zou dit zijn eene proefneming en daardoor waren burgemees
ter en wethouders niet verantwoord.
De heer Teycfiné re.pliceere.nde, zegt, dat er volstrekt gee-
nè noodzakelijkheid bestaat, om de voordracht uitsluitend te
beperken tot hoofden van scholen. Al de andere hoofden van
scholen in deze gemeente zijn van gewoon onderwijzer tot die
functie benoemd geworden; de. heer Tack, hoofd der eerste
openbare, school, zelfs op jeugdigen leeftijd.
Wanneer vroeger aldus gehandeld is, antwoordt de heer
Reigersman, da.n is het altijd eene proef geweest. Het is alleen
eon bewijs, dat d. keuze niet de sleichtste»was en dat de. proef
gelukt is, maar als argument, om thans evenzoo te handelen,
kan het niet worden aangevoerd.
De heer Teychiné meent nog in het midden te moeten bren-