212 1 September 190-3 „Om nu op dit plein te kunnen komen, moet een gedeelte „van de lijn tusschen de punten A eii B gemeenschappelijk „worden bereden met de Zuider-stoomtram Mij en moet een „gedeelte' wissel van deze maatschapp worden ingekort bij C „en verlengd bij D, waardoor de lijn vanadressant van het „punt B af geheel zelfstandig het Stationsplein kan bereiken. „Ten einde de verbinding met de Zuid->Nederlandscli „Stoomtramweg Mij. te verkrijgen, is het voor een goede „regeling noodig, dat de lijn van den aanvrager over de volle „lengte van het Stationsplein loopt, met een omloopwissel „aan de Oostzijde van het plein. „Het schijnt ons onnoodig toe er op te wijzen, dat, bij het „tot stand komen van de onderwerpelijke concessie, de zoo genaamde verhoogde bloemperken op het Stationsplein zul- „len moeten vervallen en aldaar keien zullen moeten gelegd „worden, waarvan de kosten echter komen ten laste van „den aanvrager. „Het tot stand komen der voorgedragen tramlijn weegt „bij ons meer dan het behoud van de voorbedoelde perken. ,,'t Stationsplein is ook wel wat klein, om met perken te zijn „doorsneden. Grootscher zal het karakter van dat plein zijn, „als er de perken worden weggenomen en zeker zal dit „laatste aan het drukke verkeer aldaar ten goede komen. „De twee daar ter plaatse staande lantaarnpalen kunnen „eenigszins monumentaal behandeld worden door er trot toirbanden omheen te leggen, zoogenaamde vlugtheuvels. „Op den grondslag van het bovenstaande, hebben wij de „eer U in overweging te geven, de voorwaarden van vergun- „ning vast te stellen." De voorzitter stelt deze zaak aan de orde. De heer LIJDSMAN zou het bejammeren, dat met het ver- leenen dezer concessie tevens de beplantingen op het Sta tionsplein zouden moeten weggeruimd worden. De heer VISSERS is van dezelfde meening en vraagt, of niet een andere weg te vinden is. Waar andere steden er naar streven, om hunne pleinen bij het station te verfraaien, wordt hier het tegenovergestelde gedaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1903 | | pagina 212