214
1 September 1903
„Waar de commissie van toezicht op het middelbaar on
derwijs alhier haar oordeel uitsprak over den eisch van
„geschiktheid des jonge'lings tot onze taak behoort het bo
vendien, de vraag te beantwoorden, of Willem van Beek
„te rangschikken is onder de onvermogende jongelieden
„En die vraag moeten wij, o,p grond van deze gegevens,
„vervat in den. hierbij gevoegden staat, heslist ontkennend
„beantwoorden.
„De ouders van den meergenoemden jongeling zijn belas
tingbetalende burgers, die geen hunner kinderen kosteloos
„onderwijs doen genieten, terwijl de verdiensten in het huis-
„gezin van Van Beek blijken van dien aard te zijn, dat het
„niet gerechtvaardigd is, dit gezin te beschouwen als on
vermogend.
„Wij hebben derhalve de eer, onder terugzending van het
„adres van R. J. van Beek, U in overweging te geven, af-
wijzend daarop te beschikken."
De voorzitter stelt de zaak aan de orde.
De heer JACOBY zegt, dat door burgemeester en wethou
ders wordt voorgesteld afwijzend op het adres te beschikken,
omdat verzoeker naar hunne meening niet onvermogend is.
Het verzoek heeft een tweeledige strekking, namelijk, vrij
stelling van schoolgeld en gratis leermiddelen. Daarom had
spreker ook gaarne een tweeledig advies gezien.
Spreker wil toegeven, dat adressant niet onvermogend is
in den zin van behoeftig, armlastig, maar wel, om de les
sen aan de hoogere burgerschool te betalen, en in dien geest
is het dan ook door den minister bedoeld.
Wanneer men in aanmerking neemt, dat adressant een
talrijk gezin heeft, een inkomen geniet van ruim 700,
daarvan belasting moet betalen en zijn kinderen op betalen
de scholen doet, dan zal men tot de overtuiging moeten ko
men, dat zoo iemand niet in staat is, het onderwijs aan de
hoogere burgerschool te bekostigen. Spreker kan dan ook
niet medegaan met het voorstel van burgemeester en wet
houders.
De heer INGENHOUiSZ kan zich evenmin met dat voorstel