17 Januari 1903.
21
bezwaar In toet verzoek toe te staan, mits tegen betaling
eener billijke retributie.
De beer RQMBOUTS doet opmerken, dat de gemeente zich
niet te bemoeien heeft met de finiancieele aangelegenheden
der maatschappij. Niet enkel moet als overweging gelden,
wat in het belang kan zijn van de gemeente, maar wel, wat
het grootste belang is. En dit belang brengt mede, dat we
moeten trachten, zoo spoedig mogelijk ontheven te worden
van eene concessie, die niet deugt.
Spreker wil enkel slechts wijzen op de bepaling van art.
13 der concessievoorwaarden, hetwelk zegt, dat defecte rails
op aanschrijving van burgemeester en wethouders binnen
veertien dagen door nieuwe moeten worden vervangen.
Met burgemeester en wethouders worden hier bedoeld de
gemeentebesturen van Breda, van Ginneken en van Tete-
rinoen, wijl de concessievoorwaarden door de drie gemeen
teraden <remeensdhappelijk zijn vastgesteld.
Wanneer nu in Breda rails stuk zijn, dan moeten burge
meester >611 wethouders eerst ihunne amtotgenooten van de
naburige gemeenten raadplegen, of zij het kunnen goedvin
den, dat de maatschappij zal worden aangeschreven, om
die defecte rails te vernieuwen.
Geen wonder dus, dat men blijde zal zijn van dergelijke
bepalingen zoo spoedig mogelijk ontslagen te worden en
dat men in 1913 met volkomen vrijheid kan handelen.
Wat nu de retributie betreft, dit is eene quaestie van later
eerst moet de raad bij het verleenen van concessie het heft
alleen in handen hebben.
Overigens kan spreker n>iet aannemen, dat eene maat
schappij, waarvan de aandeelen op 130% staan, niet de
noodige gelden zou kunnen bijeenbrengen, om een zijlijntje
aan te leggen, waarvan de kosten slechts ongeveer f 6000,
bedragen. Een dergelijke bewering noemt spreker ironie.
De heer REIGERSMAN ontkent, dat de aandeelen der
Ginnekensche tramwegmaatschappij op 130% zouden staan.
Ze worden aangetoode/n tegen 100%.
Er wordt door den heer Rombouts speciaal erop gewezen,