12 September 1903. 231 De heer JACOBY wijst erop, dat volgens het voorstel de benoeming zal gelden voor een tijd van drie maanden, of zooveel korter of langer als noodig blijkt. Tegen deze laat ste uitdrukking heeft spreker bezwaar, en daarom zou hij bet beter achten voor deze tijdelijke benoeming eene oproe ping yan sollicitanten te doen. De voorzitter zegt, dat bij de benoeming groote haast is. 't Geldt hier slechts de vervanging van een leeraar wegens ziekte. Dit laatste was den heer JAGOBY niet bekend. Zijn be zwaar wordt hierdoor weggenomen. De voorzitter deelt mede, dat alsnog is ingekomen een schrijven van den directeur der hoogere burgerschool, waarin deze te kennen geeft, dat de mogelijkheid bestaat, dat de heer Van de Water de benoeming niet zal aanvaar den, en waarin hij verder de wenschelijkheid betoogt, dat burgemeester en wethouders mogen gemachtigd worden, om in dat geval in overleg met den inspecteur en de com missie van toezicht in de tijdelijke waarneming te voorzien. De heer VAN DAM ziet hierin eene ongeoorloofde dele gatie van macht. Spreker meent, dat de benoeming, zij het dan ook eene tijdelijke, bij den raad behoort, en om die re den wenscht hij niet mede te werken tot het begaan van eene informaliteit. De heer iBiLOËiMARTS kan zich met deze zienswijze niet vereenigen, 't Geldt hier in hoofdzaak de quaestie over de beschikking van gelden, en of er bezwaar bestaat burge meester en wethouders te machtigen aan eene tijdelijke hulpkracht de beschikbaar te stellen som uit te betalen. De heer VAN DAM meent, dat deze opmerking niet strookt met de omschrijving van het onderwerp op het con vocatiebiljet. Burgemeester en wethouders hadden dan en kel eene som moeten aanvragen, om daardoor tijdelijk in den dienst te kunnen voorzien. De heer ROMBOUTS is van oordeel, dat de benoeming bij den raad behoort, doch deze kan die benoeming later

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1903 | | pagina 231