12 September 1903. 24-5 digen der godsdienstoefeningen in de Havenkerk nog mu ziek te maken. Dit is blijkbaar verkeerd begrepen. De heer REIGERSMAN vraagt of er dan door de politie niets gedaan is, om dat te verhinderen. De voorzitter zegt, dat de agenten vermoedelijk niet begrepen hebben, dat er voor dit laatste geen vergunning was verleend. De heer REIGERSMAN hoopt, dat de politie dan voor het vervolg beter zal worden gedresseerd, opdat dergelijke er gernis niet meer kunne voorkomen. De voorzitter kan hierop alleen antwoorden, dat hij zijn plicht gedaan heeft. De heer SCHEfLTUiS meent, dat nog geen antwoord is ge geven op de besliste vraag van den heer Reigersman, of het dagelijksch bestuur in deze zaak is gekend. Spreker kan verklaren, dat hem als lid van het dagelijksch bestuur van de verleende vergunning niets bekend is. De voorzitter zegt, dat hem door de wethouders reeds vroeger machtiging is verleend, om in spoedeischen- de gevallen namens het college te handelen. Het kan zijn, dat die machtiging verleend is, toen de heer Scheltus nog geen wethouder was. De heer VISSERS vindt het wonderlijk, dat de commissa ris van politie dan geen betere orders heeft gegeven. De agenten zijn slechts werktuigen, doch de commissaris is de verantwoordelijke man. Hij had dus den omvang der ver gunning moeten kennen en in verband daarmede maat regelen moeten nemen. De voorzitter zegt, dat de commissaris het maken van muziek na afloop der plechtigheid in de kerk niet voor zien heeft en dus geen maatregelen heeft kunnen nemen, want de stoet werd geacht om 9J uur ontbonden te zijn. De heer REIGERSMAN dankt de voorzitter voor de ge geven inlichtingen en voor de belofte, dat hij voortaan zijn plicht zal doen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1903 | | pagina 245