4 April 1903. 79 en administratiefrechtelijke adviezen te 's Graverihage en een bureau voor publiekrechtelijke adviezen te Amsterdam. Burgemeester en wethouders achten het daarom niet wen- schelijk op het verzoek in te gaan. De heer STAAL brengt nader in het midden, dat hij is vóór het toekennen eener subsidie, doch wanneer burge meester en wethouders het inwinnen van adviezen niet n-oo- dig achten, zal hij er zich bij neerleggen. De heer JACOBY zegt, dat de opmerking van den heer Staal hem bevreemdt, 't Behoeft niet enkel het gemeentebe stuur te 'zijn, dat adviezen vraagt, docih ieder lid van den raad of een lid van de 'kamer van arbeid kan zoodanige adviezen noodig hebben. Voor hen kan dus de vereeniging even nuttig zijn als voor de gemeente. De heer VERiSCITRAAGfE is van oor-deel, dat een lid van den raad of een lid van een ander openbaar lichaam, wan neer dat afzonderlijk adviezen vraagt, wordt gelijk gesteld met ieder ander individu. Spreker kan niet aannemen, dat door het verleenen eener kleine subsidie de gemeente oip goedkoope wijze alle verlangde adviezen op sociaal gebied zou kunnen bekomen. De heer JACOBY repliceerende, zegt, dat het bureau advie zen verstrekt aan iedereen, die er om vraagt. Door het ver leenen van subsidie erlangt men een zeker recht om op goedkoope wijze geholpen te worden. De heer VERSCHRAAGE doet opmerken, dat dit laatste niet in -het adres te lezen staat. Spreker had dit liever zwart op wit -gezien en meent, dat het wenschelijk ware geweest, wanneer de heer Kerdijk zich op dit punt beter had uitge drukt. De voorzitter, 'beantwoordende den heer Staal, zegt, dat doo-r hem niet is beweerd, dat nooit adviezen zullen ge vraagd worden. Overigens vereeuigt spreker zich met het gesprokene door den heer Verschraage. De heer TËYCHINE betoogt, dat door het verleenen eener

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1903 | | pagina 79