110 23 April 1904. De heer INGENHOUSZ meeint, dat het denkbeeld van den heer Jacoby wel eeinige oveirweginig verdient, doch daar hij niet in de gelegenheid is geweest iinzage te nemen van de stukken, wenscht spreker de zaak aan te houden. Dienovereenkomstig wordt alsnu besloten. 9. Rapport van de commissie van bestuur van het pen sioenfonds voor gemeente-ambtenaren en hunne weduwen en weezen alhier, op de aanvrage van den heer J. G. Sijpe- steijn, eervol ontslagen gemeente-apotheker en directeur van het stedelijk ziekenhuis, verzoekende in het genot te wor den gesteld van pensioen, luidende dit rapport als volgt ,,Naar aanleiding van de ontvangen opdracht van hee- „ren burgemeester en wethouders om aan uwen raad van „bericht en advies. te dienen op de aanvrage om pensioen ,,door den heer J. G. Sijpesteijn, eervol ontslagen gemeente- „apotheker en directeur van het stedelijk ziekenhuis alhier, „hebben wij de eer U te berichten „Adressant heeft zijne betrekking aanvaard den 1. Juli ,,1871 en bij de invoering van het weduwen- en weezenfonds „trad hij toe tot de nieuwe penisioenverordening. „Hij behield alzoo, op grond van het bepaalde bij art. 40 „dier nieuwe verordening, het recht op het pensioensbe- drag hem gewaarborgd bij art. 9 der oude verordening van „den 29. November 1862, zooals die later gewijzigd is. „Uit *de overgelegde stukken blijkt: „dat de heer Sijpesteijn den leeftijd vani 65 jaren heeft be reikt, waardoor hij, volgens de bepaling van art. 4 der „pensioenverordening, het recht op pensioen heeft verkregen; „dat hij den 1. Juli 1904, op welk tijdstip zijn eervol ont slag ingaat, 33 jaren to dienst der gemeente zal hebben „doorgebracht, en „dat de bezoldiging, door adressant gedurende de laatste „zestig maanden genoten, heeft bedragen per jaar ƒ2150, „Volgens art. 9 sub a der oude pensioenverordening, „waarbij het pensioen wordt geregeld, heeft adressant, voor „elk jaar dienst, aanspraak op 1/50 deel van de middelsom „over een jaar der wedde of belooning. „De middelsom over een jaair bedraagt f 2150,--, het 1/50

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 110