23 April 1904. 115
ten aan een anderen ambtenaar over te laten. Derhalve acht
spreker de benoeming van den hoofdcommies ter secretarie
tot ambtenaar van den burgerlijken stand niet in het belang
der gemeente en in strijd met de wet. Spreker zou daarvoor
willen aanwijzen een ambtenaar, d'ie op het bureau van
den burgerlijken stand werkzaam is.
De heer LI.TDSMAN zegt, dat hij niet kan medegaan met
de zienswijze van den lieer Scheltus, doch dat hij zich inte
gendeel vereenigt met het voorsitel van burgemeester en
wethouders. Spreker vertrouwt, dat burgemeester en wet
houders, alvorens dit voorstel te doen, wel zullen geraad
pleegd hebben met den gemeente-secretaris, en kan overi
gens niet aannemen, dat de heer Van Son, eenmaal met de
functlie van ambtenaar van den burgerlijken stand belast,
die werkzaamheden aan anderen zal overlaten.
Hierbij komt nog, dat de andere ambtenaren ter secretarie
meerdere rechten zouden kunnen doen gelden, om tot die
functie benoemd te worden, dan de ambtenaar, dien de heer
Scheltus daartoe wil aangewezen zien.
De hee-r TEYCHINÉ kan, evenals de heer Lijdsman, niet
medegaan met de zienswijze van den heer Scheltus. Spreker
beschouwt de benoeming van den heer Van Son niet als de
finitief ambtenaar, doch alleen om bij ontstentenis van den
heer Wijmer dezen te vervangen. Het komt spreker .voor,
dat het den goeden geest onder liet ambtenaarskorps zou
ondermijnen, wanneer een jong ambtenaar, met voorbij
gaan van alle anderen, tot die functie werd aangewezen.
Spreker meent ook, dat ieder ambtenaar een bepaalden
werkkring heeft en dat, wanneer de lieer Van Son geroepen
mocht worden, om in de plaats, van den heer Wijmer op te
treden, de andere ambtenaren wel zoo welwillend zullen
zijn, om elkander bij te staan. Dat heeft men gezien tijdens
de ziekte van den heer Busclikens.
Wanneer nu de heer Wijmer eens ge-ruimen tijd verhin
derd mocht zijn,, om zijne functie waar te nemen, dan zal
de heer Van der Ven, diie- thans op het bureau werkzaam
is, het zóó voihandiig hebben, dat deze het werk ook niet