23 April 1904. 123 toekennen eener gratificatie aan die werklieden, als ze 65 jaar geworden zijn. De heer SCHELTUS meent, dat het volkomen billijk is, dat de werklieden, die thans 'in dienst der gemeente zijn, op 65 jarigen leeftijd worden gepensionneerd. Het toekennen eener gratificatie aan hen, die eerst na hun 45ste jaar in dienst gekomen zijn, acht spreker echter niet gewenscht Er zou voor die personen eene overgangsbepaling kunnen gemaakt worden. De heer ROMBOUTS meent, dat de verordening reeds aan de geopperde bezwaren tegemoet komlt. Er zijn twee grondslagen, waarop aanspraak op pensioen verkregen kan worden, en wel ten eerste op 65-jarigen leeftijd, en ten tweede na verloop van 20 dienstjaren, indien lichaamsge breken ontslag noodig maken. Wanneer een werkman op 65-jarigen leeftijd wordt ontslagenen alsdan 8 jaar gediend heeft, wordt hij gepensionneerd naar diensttijd. De voorzitter leest hierop de betrekkelijke bepalin gen uit het ontwerp-reglement voor. De heer INGENHOUSZ zegt, dat hij twee grondslagen heeft hooren noemen en vraagt, of iemand, die wegens lichaams gebreken wordt ontslagen, ook 20 dienstjaren moet hebben, om voor pensioen in aanmerking te kunnen komen. De heer ROMBOUTS antwoordt hierop bevestigend, ter wijl spreker de zaak nader toelicht, ook in verband met de ongevallenwet. De heer INGENHOUSZ vindt het onbillijk, dat een werk man, die na 10 dienstjaren wegens ziekte wordt ontslagen, niets krijgt. Spreker stelt daarom voor dit punt aan te hou den tot eene volgende vergadering. De heer VISSERS wijst erop, dat de ongevallenwet alleen voorziet in ongevallen, waardoor men buiten staat geraakt zijne werkzaamheden te verrichten. Dé heer JACOBY kan zich volkomen vereenigen met bet. voorstel, om deze zaak aan te houden. Spreker zou echter

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 123