16 Januari 1904. 13
„burgemeester en wethouders en het college van brand-
meesters
„Overwegende, dat, wanneer van de zijde van den heer
„voorzitter der hoofdcommissie, ter feestelijke viering van
„het 75-jarig bestaan der Koninklijke Militaire Academie,
„eenig verzuim heeft plaats gehad, dit, in gemoedie, te mid-
„den van de velerlei bemoeiingen aan de voorbereiding der
„gemelde feestviering verbonden, nieit mag geacht worden
„te zijn geschied met bepaald opzet of met kwade bedoeling,
„en allerminst, om het hoogst verdienstelijk college van
„brandmeesters te miskennen of te grieven
„Betreurt het door dit collegegenomen ontslag en ver
boekt, uit naam van de geheele Bredasclie bevolking, zoo-
„wal he eren opperbrandmeester en adjunot-opperbrand-
meester, als hoeren brandmeesters, hunne ontslag-aanvra-
„gen in te trekken en hunne steeds allerzijds hooggewaar
deerde diensten aan de gemeente Breda te blijven ver
soenen.
„Zullende deze motie, in afschrift, worden medegedeeld
„aan het college van brandmeesters en, door middel der
„plaatselijke nieuwsbladen, openbaar warden bekend ge-
maakt.
De voorzitter stelt dieze zaak aan de orde.
De heer TEYCHINÉ vraagt, of de motie reedis ter kennis
is gebracht van het college van brandmeesters. Spreker
echt het niet noodig, de motie, zooailis zij thans luidt, in
stemming te brenigen, wijl hij overtuigd is, dat de brand
meesters daarop toch niet zullen ingaan.
De heer VAN DAM zail zich niet mengen in het geschil,
dat tot de ontslagname van bet college van brandmeesters
heeft aanleiding gegeven, wijl hij meent, dat die zaak niet
bij den raad thuis behoort en alzoo hier geen punt van
overweging behoorde uit te maken.
Nu burgemeester en wethouders echter van die zaak eelie
raadsquaesitie hebben gemaakt in den vorm eene-r motie,
meent spreker die motie te mogen toetsen aan hetgeen, blij
kens de overgelegde correspondentie, is voorgevallen, en dan
komt het hein voor, dat de overwegingen der motie niet in
