142 21 Mei 1904. Punt 2. Met de voorgestelde toevoeging aan art. 1 van sub c kunnen burgemeester en wethouders zich niet vereenigen. Invaliditeitspensioen wordt eerst na tienjarigen onafgebroken dienst ver leend bij het rijk, de provincie en de gemeente. Bij minder diensttijd wordt noch pensioen noch gratificatie toegekend. Punt 3. Beter wordt geoordeeld in art. 1 b de woorden „eervol zijn ontslagen" te doen vervallen en art. 4 te behouden. De voorzitter deelt mede, dat ten aanzien van dit onderwerp alsnog is ingekomen een adres van het bestuur van den R. K. Volksbond te Breda, d.d. 18 Mei 1904, ver zoekende a. in art. l .het woordje ,,kante veranderen in wordt" pensioen verleend b. den diensttijd, waarop bij invaliditeit pensioen wordt verleend, te brengen op 10 of 12 jaar c. het voorstel van een raadslid om bij invaliditeit een pensioen toe te kennen van f 150,ook toe te passen op de ouden van dagen, met dien verstande, dat bij 12-jarigen dienst worde toegekend een pensioen van ƒ150,en voor elk jaar meer 1/75 van het middelloon der laatste 5 jaren en d. den leeftijdgrens van 35 jaren, waarop werklieden in dienst der gemeente worden aangenomen, te schrap pen of minstens te verleggen tot 45 jaar. De heer JACOBY wenscht geen rekening te houden met hetgeen het Rijk of de provincie doet of doen zal. Spreker brengt hulde en dank aan burgemeester en wethouders voor de welwillende tegemoetkoming aan het eerste ge deelte van zijn amendement. Toch had spreker gaarne ge zien, dat burgemeester en wethouders zich ook met het tweede amendement hadden kunnen vereenigen. Breda geeft een goed voorbeeld door deze pensioenregeling. Als nu de menschen, die met minder dan twaalf dienstjaren genoodzaakt zijn wegens invaliditeit den dienst te verlaten, eene gratificatie konden krijgen, dan zou men op den goeden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 142