146 21 Mei 1904. ning. Wel is erop gewezen, dat aan burgemeester en wet houders de bevoegdheid is overgelaten, doch, wanneer het beginsel bestaat, dan kan er ook geen sprake meer zijn van weigeren. Wanneer de werkman aan alle voorwaarden van het reglement voldaan heeft, dan kan hem pensioen niet onthouden worden. Het amendement is dan ook vol komen in strijd met den samenhang der verordening. Men krijgt daardoor twee systemen, die elkander afbreken, ter wijl de uitkeering afhankelijk blijft van de zienswijze van burgemeester en wethouders. Wenschelijk is het, dat de raad zich de bevoegdheid voor behoudt en in elk speciaal geval daarover oordeelt. Dit schaadt den werkman niet. Spreker meent dan ook, dat het raadzaam is, dat de heer Jacoby zijn amendement intrekt. De heer JACOBY verklaart thans, gehoord de discussiën en de mededeelingen van de heeren Van Dam en Rombouts, dat de raad toch bevoegd blijft in voorkomende gevallen eene gratificatie te verleenen, het tweede gedeelte van zijn amendement in te trekken. De heer REIGERSMAN wijst op art. 12, waarin vermeld staat, dat het reglement ophoudt van kracht te zijn, wan neer eene wet op de rijkspensionneering van werklieden tot stand komt. Spreker vraagt, of dan de pensioenen, krachtens dit reglement verleend, komen te vervallen, De voorzitter antwoordt hierop ontkennend, omdat zij, die bij de inwerkingtreding der wet geen werkman meer zijn, ook niet op rijkspensioen zullen kunnen aanspraak maken. De heer VAN DAM meent nog, naar aanleiding van het adres van den R. K. Volksbond, erop te moeten wijzen, dat de opvatting van het bestuur van den R. K. Volksbond, om het woordje „kan" in „wordt" te veranderen, z.i. niet juist is. Het woordje „kan" moet blijven bestaan, ook in verband met de overige artikelen van het reglement.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 146