m
18 juni 1901.
onschuldig genot van hengelen zou ontnemen. De meesten
hunner zijn mingegoeden, Als ze dan bekeurd worden, wor
den ze beboet. Velen zullen die boete niet kunnen betalen,
en het gevolg 'ervan zal zijn, dat ze voor het onschuldige
hengelen in de gevangenis komen. Spreker acht dit ge
vaarlijk en verkeerd en men moet trachten dit te voorkomen.
Bovendien gelooft spreker niet, dat de schade, welke de
hengelaars aan de taluds toebrengen, zoo belangrijk is,
doch meent integendeel, dat hier zeer overdreven wordt.
Hengelen is eene volksliefhebberij het zit in den volksaard
en als men een volksaard gaat aanranden, begeeft men
zich op een gevaarlijk terrein. Wij zijn hier nog niet in
Duitschlancl, doch in het vrije Nederland.
De heer SASSEN gevoelt veel voor het denkbeeld van
den heer Vissers. Men zou de kaarten tegen een gering
bedrag verkrijgbaar kunnen stellen, hetgeen dan de con
trole zou vergemakkelijken. Spreker vindt ook, dat het
hengelen voor velen een genot is, dat niet moet worden
verboden of onmogelijk gemaakt. Het kwaad schuilt bij de
omstanders en daarom verdient het overweging, zij het
dan ook bij wijze van proef, verlofkaarten in te voeren,
't Is enkel een contröle-middel en de hengelaars hebben
hun zin. In den winter zou ook voor schaatsenrijders ver
lof gegeven kunnen worden.
De heer VAN KEPPEL ondersteunt eveneens het denk
beeld van den heer Vissers. Niet door hengelaars worden
de taluds vernield, maar door de omstanders en vooral ook
door kinderen. Spreker gelooft dan ook, dat aan de klach
ten zeer veel zal worden tegemoet gekomen, wanneer ge
handeld werd in den geest, zooals door den heer Vissers
is aangegeven.
De heer BLOEMARTS vindt ook het absolute verbod niet
goed, doch de bezwaren, welke aan de uitgifte van kaarten
verbonden zijn, acht spreker niet gering. Daarom zou spre
ker een ander middel wenschen toe te passen, door b.v.
het betreden der taluds toe te staan op bepaalde plaatsen
door burgemeester en wethouders aan te wijzen.
Aangezien het echter niet gemakkelijk is, om thans in