18 Juni 1904. 171 gere burgerschool, in overweging gevende op de daarin aangegeven wijze over te gaan tot splitsing van de vierde klasse en tot het benoemen van een leeraar in de wiskunde, ten einde de taak van den directeur te verlichten. De heer SCHELTIJS wijst erop, dat de raad geene andere beslissing kan nemen dan overeenkomstig het gedane voor stel. Toch meent spreker hier in het midden te moeten brengen, dat de uitgaven der gemeente door de kosten voor het onderwijs en speciaal voor de hoogere burgerschool zeer worden bezwaard. De commissie spreekt van eene ver lichting van de taak van den directeur, doch wUar deze thans eene bezoldiging geniet van ƒ4000,'sjaars, komt het spreker voor, dat de directeur wel al zijn tijd en geheel zijn wezen aan het onderwijs mag geven. Spreker wil hierdoor niet te kennen geven, dat de direc teur in zijne plichten, tekort schiet en evenmin wil hij iets afdingen op de kunde en de bekwaamheden van den direc teur, waarvoor hij niets dan lof heeft, doch, nu het voor stel van de commissie is uitgegaan, begrijpt hij niet, dat er sprake kan zijn van eene verlichting van de taak van den directeur. De voorzitter zegt, dat de directeur te veel lesuren heeft. Bovendien is het absoluut noodig, dat de vierde klasse gesplitst wordt. Maar dat alles kost tetveel geld, meent de heer SCHELTUS. De heer BLOEMARTS zegt, dat hij met eenige verbazing heeft kennis genomen van hetgeen door den heer Scheltus zooeven in het midden is gebracht. De uitdrukking van de commissie, dat de splitsing strekt om de taak van den directeur te verlichten, moge misschien niet gelukkig ge kozen zijn, doch men moet die uitdrukking beschouwen in verband met den geheelen samenhang van het voorstel. De ijver a'an den directeur is hoven allen lof verheven en het is bekend, dat hij jarenlang reeds meer lessen heeft ge geven, dan waartoe hij feitelijk verplicht is, en dat zelfs zijne gezondheid erdoor benadeeld wordt. Niet alleen, dat de directeur dus al zijn tijd aan de school opoffert, doch hij heeft ook nu de gelegenheid laten voorbijgaan voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 171