172
18 Juni 1904.
eenige bijverdiensten, door ontslag te nemen als lid der
commissie, belast met het afnemen der eindexamens. Spre
ker heeft gemeend di.t in het midden te moeten brengen
als een zacht woord van protest tegen de woorden van den
heer Scheltus.
Wat nu de zaak zelve betreft, erkent spreker, dat er
eene grens moet zijn en daarom geldt de vraag of men op
dezen weg kan blijven voortgaan. De groote toeloop van
leerlingen kan maar twee oorzaken hebben, en wel ten
eerste, omdat het onderwijs goed is, en ten tweede, omdat
dit onderwijs steeds meer verlangd en door de Bredasche
bevolking meer gewaardeerd wordt.
Spreker verheugt zich over dien toeloop en herhaalt,
hetgeen reeds vroeger door hem gezegd is, dat het belang
der gemeente ten zeerste betrokken is bij den bloei der
hoogere burgerschool, hetgeen blijkt uit het feit, dat zich
voortdurend gezinnen vestigen in of om Breda ter wille
van dat onderwijs.
Waar nu het onderwijs goed is, moet men trachten dit
te behouden en te versterken. Men moet de ingezetenen
in de gelegenheid stellen om van liet onderwijs te kunnen
genieten en waar de behoefte aan uitbreiding bestaat,
zooals thans blijkt, is het plicht daarin te voorzien.
De heer ROMBOUTS betoogt, dat deze splitsing wederom
aantoont de grove onbillijkheid, dat het Rijk deze dubbele
hoogere burgerschool voor rekening laat van de gemeente
Breda, niettegenstaande de 88 buitenleerlingen, welke van
het onderwijs profiteeren.
Een volgend jaar zal wederom eene splitsing, en wel
van de vijfde klasse, moeten plaats hebben. Men ziet dus,
hoe onbillijk Breda tegenover andere plaatsen van Noord-
Brabant behandeld wordt.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu het onder-
werpelijke voorstel goedgekeurd en worden burge
meester en wethouders gemachtigd eene oproeping
van sollicitanten te doen voor de betrekking van
leeraar in de wiskunde.