20 Augustus 1904.
199
Niemand der leden daartegen eenige bedenking te
kennen gevende, wordt gemelde ontwerp-verordening
goedgekeurd.
11. Circulaire van de gedeputeerde staten van Noord-
Brabant, d.d. 2 Augustus 1904, G, no. 72, daarbij, in ver
band met de in behandeling zijnde regeling van de bezoldi
ging van ambtenaren van den burgerlijken stand en van de
jaarwedden van burgemeesters en secretarissen, mededee-
ling verzoekende in hoever ook een nadere regeling van de
jaarwedden der wethouders en van het presentiegeld der
raadsleden al dan niet gewenscht wordt.
De voorzitter stelt deze zaak aan de orde.
De heer HEIJLAERTS wijst erop, dat dit punt vroeger
reeds herhaalde malen is ter sprake gekomen. Steeds is de
bestaande toestand goedgekeurd, zoodat spreker het niet
wenschelijk acht, om daarin thans eenige verandering te
brengen.
De heer INGENHOUSZ vraagt, of deze zaak in den boe
zem van het dagelij ksch bestuur reeds een punt van over
weging heeft uitgemaakt en zoo ja, welke de resultaten
daarvan zijn.
De voorzitter antwoordt hierop, dat het dagelijksch
bestuur van oordeel is, dat in het presentiegeld der raads
leden geene verandering behoort te worden gebracht, en
wat de wedde der wethouders aangaat, meende men dit aan
bet oordeel van den raad te moeten overlaten.
De beer INGENHOUSZ acht het niet gewenscht, om de
jaarwedden der wethouders onveranderd te laten. De werk
zaamheden breiden zich gestadig uit en daarom is het billijk,
dat de vergoeding eenigszins in verhouding staat tot de
diensten, die door den raad en de burgerij van de wethou
ders kunnen geëischt worden, hetgeen thans het geval niet
is. Spreker zou daarom hunne wedde willen bepaald zien op
f 700,— a f 750,—.
De heer VAN DAM kan met dit voorstel niet medegaan, en
wijst erop, dat de bevolking in de laatste jaren niet zoodanig