200 20 Augustus 1904. is toegenomen, dat eene verhooging der wedde van de wet houders te billijken is. Spreker meent, dat de drie wethou ders met den burgemeester thans de werkzaamheden gevoe gelijk naar behooreh kunnen verrichten. Bovendien is de grensuitbreiding in 't verschiet en wanneer deze mocht zijn tot stand gekomen, kan de toestand heter overzien worden en zou wellicht het oogenblik gekomen kunnen zijn, om tot een nadere regeling van de jaarwedden der wethouders over te gaan. Daarom acht spreker thans het moment niet ge schikt en meent, dat aan gedeputeerde staten in dien geest zou kunnen worden geantwoord, om later, als de uitbrei ding der gemeente een feit geworden is, te overwegen in hoe ver verhooging al dan niet noodzakelijk is. De heer INGENHOUSZ is door de argumenten van den vorigen spreker niet overtuigd geworden. Niet geldt de vraag, of de bevolking in meerdere of mindere mate is toe genomen, maar wel of de werkkring in de laatste jaren zoo danig veranderd is, dat hij meer studie en meer werkzaam heid vordert. En dan valt niet te ontkennen, dat door de in voering van tal van organieke wetten de werkzaamheden der functionarissen in die mate zijn toegenomen, dat hun ne jaarwedde niet meer geëvenredigd is aan den arbeid, die van hen gevorderd wordt. Wat betreft de annexatie, deze is nog geheel onzeker. Mocht de grensregeling ooit tot stand komen, dan zal toch eene herziening van jaarwedden moeten plaats hebben. Daarop mag echter niet gewacht worden. Gedeputeerde sta ten vragen thans het advies van den raad, in verband met eene algeheele herziening en om eene partiëele regeling zoo veel mogelijk te voorkomen. Spreker stelt, mitsdien voor, aan gedeputeerde staten in overweging te geven, de wedde der wethouders te bepalen op f 700, De heer VAN DAM betoogt, dat het niet in zijne bedoeling ligt, om niet te antwoorden op de circulaire van gedepu teerde staten, maar om aan dit college te berichten, dat verhooging thans niet noodig blijkt. tiet door den vorigen spreker gebezigde argument, dat de grensuitbreiding der gemeente toch aanleiding zal geven tot eenè algeheele" herziening van den financiëelen toestand,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 200