226 17 September 1904. overweging gevende de verbodsbepaling in litlera a van artikel 53 der algemeene politie-verördéning te wijzigen als volgt Het is verboden a. onverminderd het bepaalde bij artt. 350, 424 en 460 van het wietboek van strafrecht, gras- of bloemperken of beplantingen, zoomede de bermen en glooiingen der openbare wegen, te betreden of zich daarop te bevin den, alsmede boomen, bloemperken of planten op ee- nigerlei wijze te beschadigen of te schenden. Burgemeester e,n wethouders kunnen echter wegen of gedeelten van wegen aanwijzen ten aanzien van wier bermen en glooiingen het verbod om deze te be treden of zich daarop te bevinden, niet zal gelden. De voorzitter stelt dit punt aan de orde. De lieer VAN MIERLO wenscht niet meer terug te komen op het raadsbesluit van 18 Juni 1.1,, waarbij de raad de wenschelijkheid heeft uitgesproken omtrent het stellen van verbodsbepalingen bij het betreden der glooiingen langs de singelgrachteni. Toch heeft spreker tegen de thans voor gestelde verbodsbepaling bezwaar, omdat daarin ook het betreden van bermen verboden wordt. Onder de uitdruk king berm wordt verstaan het gedeelte van den weg, dat gelegen is tusschen den kunstweg en de sloot. En nu zou het verboden zijn, om dat gedeelte van den weg te betreden. Dat is eene onmogelijke bepaling. Spreker geeft daarom in overweging het woord bermen te laten vervallen. De heer ROMBOUTS is het wel eenigsziins eens met den heer Van Mierlo, wat betreft het begrip van het woord bermen Ook in het provinciaal wegenreglement komt die uitdrukking voor. De bermen kunnen echter met of zonder gras beplant zijn. Daarom geeft spreker in overweging te lezen de met gras aangelegde bermen. De heer VAN DAM meent, dat de bezwaren wellicht te ondervangen zouden zijn door te spreken van grasbermen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 226