266 5 November 1904. „stuk der algemeene politie-verordening geene wijziging te „brengen. „Naar ons oordeel toch is met de hoeveelheid van 10 L„ „die volgens die bepalingen een ieder met inachtneming „der voorschriften daarbij gegeven in voorraad mag heb- „ben, met de behoeften van het huiselijk en dadelijk ge- „bruik en van den kleinhandel in voldoende mate en met „het oog op het groote gevaar zelfs tot de uiterste grens re kening gehouden. „De strekking van het verzoek van requestranten is feite lijk deze, dat hun door de politieverordening althans niet „langer worde verboden in hunne huizen een voorraad van „benzine grooter dan 10 L. te bergen. „Diestrekking toont duidelijk aan, dat requestranten niets „anders verlangen dan berg- of bewaarplaatsen van benzine. „Requestranten verliezen klaarblijkelijk uit het oog, dat „bewaarplaatsen van benzine vallen onder de wet van „2 Juni 1875 (Staatsblad no. 95) (de Hinderwet), waaruit volgt, „dat, al zou door wijziging der gemeentelijke verordening „aan hun verzoek worden voldaan, zij desniettemin we- „gens het in voorraad hebben van eene aanmerkelijk groo- „tere hoeveelheid benzine, krachtens evengenoemde wet „strafbaar zijn, tenzij zij de daarin omschreven vergunning „hebben verkregen. „De commissie voor het ontwerpen van verorde ningen tegen wier overtreding straf is bedreigd „PAUL BLOEMARTS, rapporteur." De voorzitter stelt deze zaak aan de orde. De heer SASSEN vraagt e'enige inlichtingen in verhand met een vroeger rapport over deze zaak uitgebracht. De heer BLOEMARTS antwoordt hierop, dat vroeger was voorgesteld om in de desbetreffende bepalingen eenige ver andering te brengen. Daarna is het voorstel aan de com missie gerenvoyeerd, waarop een nader uitgebreid onder-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 266