56 16 Januari 1904. De voorzitter vraagt, of de raad zich met dit voorstel kan vereenigen. De (heer TEYCHINÉ vraagt, als die boomen gerooid wor den, of dan ook heit recht van beplanting verloren gaat. Om nu teir wille van naburen van dat recht afstand te doen, daartegen bestaat bij spreker bezwaar De voorzitter kan hierop geen beslist antwoord geven, doch wijst- erop, dat het wenschelijk is, dat thans eene be slissing genomen wordt. Voor de rooiing moet nog de toe stemming worden gevraagd aan den Commissaris der Ko ningin en wanneer de zaak wordt uitgesteld, dan is de ge schikte tijd voor rooiing voorbij. De lieer BLOEM ARTS geeft in overweging het voorstel te splitsen en alleen een besluit te nemen op het verzoek van den heer Schaap. Om daar een razzia te houden onder do boomen, zou spreker ten zeerste bejammeren, te moer, omdat door de bewoners van aangrenzende panden nog niet over de nadeelen wordt geklaagd. De heer VAN MIERLO wijst erop, dat volgens den op zichter der beplantingen de boomen niet meer in waarde toenemen. Het belang van d,e gemeente brengt dus mede, om z-e te rooien. Die boomen staan daar niet voor pleizieir \an anderen. De heer VAN DAM zou de zaak willen beperken tot het verzoek van den heer Schaap, en enkel daarop eene beslis sing nemen. Tegelijk konden burgemeester en wethouders worden uitgenoodigd een onderzoek in te stellen naar heit bestaande recht van beplanting of hst recht van voorpoting en in hoever daarvan titels bestaan. De heer JACGBY voorziet, dat binnenkort nog meerdere verzoeken bij den raad zullen inkomen en deze aanhoudend zal worden lastig gevallen Bij gedeeltelijke rooiing krijgt men boomengroepen en het lommerrijke van den weg gaat dan toch verloren. Spreker kan zich derhalve ze-er goed vereenigen met het voorstel \an burgemeester en wet houders.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 26